ECLI:NL:GHAMS:1998:AJ0499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0234/95
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H.M. Possen
  • J.J.A.M. Kennis
  • J.W.M. Tijnagel
  • J.F.M. Giele
  • Th.J.G. van Berkum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van douaneautoriteiten bij waarschuwing voor mogelijke fraude bij douaneschuld

In deze zaak, behandeld door de Tariefcommissie, staat de verantwoordelijkheid van de douaneautoriteiten centraal. De belanghebbende, een besloten vennootschap, heeft aangiften gedaan voor de invoer van sigaretten en stelt dat zij te goeder trouw heeft gehandeld. De Tariefcommissie heeft de vraag opgeworpen of de douaneautoriteiten verplicht zijn om een aangever te waarschuwen voor mogelijke frauderende opdrachtgevers binnen een redelijke termijn. De feiten wijzen erop dat de FIOD al in juli 1993 op de hoogte was van mogelijke fraude, maar geen waarschuwing heeft gegeven aan de belanghebbende. Dit heeft geleid tot de vraag of de boeking van de douaneschuld onrechtmatig is en of er gevolgen zijn voor de invordering van de douanerechten. De Tariefcommissie heeft besloten om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie over de verplichtingen van de douaneautoriteiten en de gevolgen van het nalaten van een waarschuwing. De uitspraak van de Tariefcommissie is openbaar gedaan op 24 februari 1998, waarbij de procedure is geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.

Uitspraak

DE TARIEFCOMMISSIE
Uitspraak
in de zaak nr. 0234/95 TC
de dato 24 februari 1998
1. De procedure
1.1. Op 10 oktober 1995 is een beroepschrift ingediend door mr. A. van B, belastingadviseurs te R, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X te Y, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur der invoerrechten en accijnzen te R van 5 september 1995, nummer ..., waarbij het in de uitnodiging tot betaling van 13 juli 1994, nummer ..., vermelde bedrag aan douanerechten, groot f ...,-- met f ... is verminderd.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 8 oktober 1996.
Daar zijn verschenen namens belanghebbende mr. A voornoemd, mr. B, C, directeur van belanghebbende, D en mevrouw E, en namens de inspecteur mevrouw mr. F, mr. G en mevrouw mr. H.
De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.4. Het dossier bevat de navolgende gedingstukken, welke als bijlagen bij deze uitspraak worden gevoegd:
a. de hierna sub 2.1. te vermelden documenten T1,
b. de uitnodiging tot betaling,
c. het bezwaarschrift en de motivering daarvan,
d. de uitspraak van de inspecteur,
e. het beroepschrift, met machtiging, en de motivering daarvan,
f. het vertoogschrift met de bijlagen 1 en 5,
g. de pleitnota van mr. M.
2. De vaststaande feiten
2.1. Met betrekking tot een zevental zendingen sigaretten zijn op aangiften van belanghebbende de volgende documenten T1 afgegeven:
1. documentnummer T1 ..., op 29 juli 1993, voor ...
kartons marlboro sigaretten,
2. documentnummer T1 ..., op 10 augustus 1993 voor
... kartons sigaretten (... x camel en ... x
marlboro),
3. documentnummer T1 ..., op 19 augustus 1993, voor
... kartons sigaretten,
4. documentnummer T1 ..., op 23 augustus 1993, voor
... kartons sigaretten,
5. documentnummer T1 ..., op 27 augustus 1993, voor
... kartons sigaretten,
6. documentnummer T1 ..., op 3 september 1993, voor
... kartons à ... stuks sigaretten
"Peter Stuyvesant",
7. documentnummer T1 ..., op 8 september 1993, voor
... kartons sigaretten.
De goederen zijn niet op het bestemmingskantoor te Antwerpen aangebracht, maar zijn - voor zover hier van belang - zonder betaling van de verschuldigde douanerechten in Nederland in het vrije verkeer gebracht. De documenten T1 zijn op het bestemmingskantoor valselijk door een Belgische douanebeambte, die op zich tekenings-bevoegd was, voor ontvangst afgetekend.
Belanghebbende was hiervan niet op de hoogte en was te goeder trouw van mening dat de goederen hun bestemming zouden volgen.
2.2. Een ambtsedig proces-verbaal van 5 november 1993, nummer ..., opgemaakt door J en K, ambtenaren van de belastingdienst, werkzaam bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD), Douanerecherche te W, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Fraudepatroon
Het betreft hier de vermoedelijke fraude met betrekking tot zeven zendingen sigaretten onder geleide (...) in de periode van 29 juli 1993 tot en met 14 september 1993.
(...)
Uit onder andere administratieve bescheiden, afkomstig van diverse administraties is ons gebleken, dat een zevental zendingen sigaretten zijn vervoerd onder verband van documenten T1 vanuit het bedrijf X te Y, met eindbestemming onder andere P, I, A, etc.
Antwerpen gold telkens als kantoor van bestemming.
De sigaretten, welke onveraccijnsd waren, werden nimmer deze bovengenoemde landen binnengebracht, maar werden in Nederland aan het douanetoezicht onttrokken. Uit het door ons verrichte onderzoek en uit een in B ingesteld onderzoek is gebleken dat de documenten T1 in A door een Belgische douane-beambte tegen een geldelijke vergoeding valselijk werden afgestempeld. De goederen werden nimmer uit Nederland gevoerd, doch na eventueel te zijn opgeslagen op diverse plaatsen in Nederland, waaronder D en H, verkocht zonder betaling van de verschuldigde belastingen.
Centraal in dit proces-verbaal staan de (...) documenten T1 afgegeven door de douane te R c.q. A. Hiervan zijn door ons de kantoorexemplaren, zijnde telkens het eerste exemplaar van de documenten T1, ontvangen van de douane-administratie.
Deze (...) documenten T1 zijn opgemaakt door de aangever X B.V. te A.
Tevens hebben we, via een rechtshulpverzoek, van de Belgische justitiële autoriteiten zeven exemplaren van deze documenten T1 ter beschikking gekregen.
Hiervan is in B gebleken, dat deze nimmer in de administratie van de douanedienst aldaar waren opgenomen, maar door de beambte, die valselijk afstempelde, in privé werden bewaard.
Uit verdere gegevens van bovengenoemd rechtshulpverzoek is eveneens gebleken, dat de goederen genoemd op de bedoelde documenten T1, zijnde sigaretten, nooit in A aanwezig zijn geweest.
(Tariefcommissie: Het betreft hier de sub 2.1. vermelde documenten T1).
Feitencomplex
Door onze dienst is op basis van informaties van diverse overheidsinstanties, samengevat in een proces-verbaal van 21 juni 1993, een onderzoek ingesteld tegen onder meer verdachte W.
Hierbij zijn tijdens het vooronderzoek met toestemming van de rechter-commissaris een aantal telefoonaan-sluitingen over de periode 25 juni tot 14 september 1993 afgeluisterd. Uit deze telefoongesprekken bleek dat enkele nader geïdentificeerde personen vermoedelijk handelden in onveraccijnsde sigaretten.
Relevante processen-verbaal technische actie.
(...)
Op of omstreeks 26 juli 1993 komt er informatie over door ons afgeluisterde telefoonaansluitingen omtrent een op handen zijnde zending sigaretten.
(...)
Uit de informatie met betrekking tot het afluisteren van de telefoonaansluitingen, blijkt ons relatanten een vermoedelijk samenwerkingsverband tussen een aantal natuurlijke personen.
(...)
Ook blijkt uit deze afgeluisterde telefoonaansluitingen, dat er op 29 juli 1993 een eerste transport sigaretten plaatsvindt, waarbij diverse verdachten een rol spelen.
Vervolgens vinden er blijkens informatie die komt over de diverse telefoonaansluitingen nog een aantal transporten sigaretten in opdracht van de organisatie plaats.
De onderzoeksresultaten tot op of omstreeks 9 september 1993 waren aanleiding, voor ons relatanten, voor het opmaken van een proces-verbaal waarin wordt voorgesteld het verrichten van huiszoekingen ter inbeslagname. Op 14 september 1993 is door de rechter-commissaris op een aantal plaatsen huiszoeking ter inbeslagname verricht.
Op het adres R te H, zijnde het verblijfsadres van de verdachten C en G werd een karton inhoudende ... stuks onveraccijnsde sigaretten in beslaggenomen;
Op het adres V te H werd een grote hoeveelheid, ten minste ... miljoen stuks, onveraccijnsde sigaretten aangetroffen.
Op het adres B te H werd een grote hoeveelheid van ten minste ... stuks sigaretten inbeslaggenomen.
(...)
De resultaten van het onderzoek, zijnde onder meer de gegevens van het aftappen van telefoonaansluitingen en bevindingen tijdens de huiszoekingsronde, zijn voorgelegd aan de verdachten.
Uit de verhoren van diverse verdachten is gebleken, dat de verdachten D en W in de fraude met de sigaretten de (mede)opdrachtgevers zijn van de aankoop en het verhandelen van grote zendingen sigaretten.
Uit de diverse huiszoekingen zijn op plaatsen, die in relatie staan tot D en W, tevens grote hoeveelheden sigaretten aangetroffen.
(...)
Tevens blijkt de verdachte K een (mede)opdracht-gever te zijn in deze fraude met onveraccijnsde sigaretten.
Verdachte K is werkzaam bij het distributiebedrijf X in Y. Het bedrijf beschikt over een belastingvrije opslag van sigaretten. K zorgt er kennelijk mede voor, dat er sigaretten worden aangeleverd en dat er voor deze sigaretten douanedocumenten worden opgemaakt, waarna hij er kennelijk mede voor zorgt, dat de sigaretten zonder betaling van de verschuldigde belastingen op de Nederlandse markt terechtkomen.
Ook de verdachten J en W spelen een rol in deze fraude aangaande onveraccijnsde sigaretten. Uit het onderzoek is gebleken, dat deze personen, beide bestuurders van de transportonderneming P B.V., gelegenheid geven voor opslag (zonder hiervoor vergunning te hebben) en/of transport van de sigaretten, terwijl ze weten dat van deze goederen de belastingen niet zijn betaald en voor opslag hiervan een vergunning is vereist. Deze diensten worden tegen betaling aan andere verdachten verleend.
(...)
Uit afgeluisterde telefoongesprekken, verklaringen van overige verdachten en bevonden administratie blijkt de betrokkenheid van een persoon genaamd P. Uit gegevens van een in B ingesteld onderzoek blijkt verder dat op verzoek van P de documenten T1 in België door de douanambtenaar R valselijk werden afgetekend.
(...)
Verdachte K:
H kreeg f ...,-- voor borgstelling en opmaken van het document T1.
De winst werd door D en mij gedeeld. Dit is ongeveer f ...,-- per zending geweest.
H weet pertinent niet dat er met de sigaretten gerommeld werd. Hij is ook niet op de hoogte dat ik ertussen zit en er geld aan verdiend heb.
(...)
In totaal heb ik acht transporten sigaretten gedaan, waarvan de documenten T1 door P zijn "aangezuiverd".
Resumé.
Uit het uitgevoerde vooronderzoek en de ons ter beschikking staande administratie en verklaringen is naar voren gekomen, dat een samenwerkingsverband tussen de verdachten K, J, W, W, D, G, C, W en M in de in dit proces-verbaal genoemde periode in elk geval een zevental zendingen onveraccijnsde sigaretten hebben verhandeld.
Deze partijen sigaretten werden door D en anderen hier te lande zonder afdracht van de verschuldigde belastingen verkocht.
Voor de tussentijdse opslag van deze onveraccijnsde sigaretten zorgden onder meer mede de verdachten J en W.
Uit het fraudepatroon blijkt dat de goederen onder geleide van documenten T1 vanuit Nederland (D, R) zogenaamd naar België (A) werden vervoerd, alwaar ze zouden worden verscheept naar een bestemming gelegen buiten de EEG.
Echter de goederen werden in Nederland aan het douanetoezicht onttrokken en de documenten T1 werden in A valselijk afgestempeld voor uitvoer buiten de EEG. De strookjes, die bij het vijfde exemplaar van de T1 documenten behoorden en die eveneens valselijk afgestempeld waren, werden via het samenwerkingsverband terugbezorgd bij de aangever, zijnde X te Y."
2.3. De documenten T1 nrs. ... en ... zijn aanvankelijk door de douane te K op basis van de door het kantoor van bestemming toegezonden vijfde exemplaren als gezuiverd aangemerkt. Er is met betrekking tot deze documenten geen kennisgeving van niet-zuivering verzonden. Van de overige documenten zijn nimmer exemplaren naar het kantoor van vertrek teruggezonden; deze documenten T1 zijn als niet-gezuiverd aangemerkt en aan belanghebbende is een kennisgeving van niet-zuivering uitgegaan.
2.4. Vervolgens is de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling tot het bedrag van f ...,-- aan douanerechten gedaan, als volgt gemotiveerd:
"Bij onderzoek door de FIOD Douanerecherche H is gebleken, dat de documenten T1 nrs. ..., ..., ..., ..., ..., ... en ... valselijk zijn gestempeld.
Op grond van de artikelen 204 Verordening (EEG) nr. 2913/92 juncto 114 van de Wet inzake de douane (WD) bent u de rechten verschuldigd, omdat als schuldenaar wordt aangewezen de persoon, die de verplichtingen moet nakomen, welke uit het gebruik van de douaneregeling, waaronder deze goederen zijn geplaatst voortvloeien.
Gezien het feit dat u als titularis staat vermeld op de onderhavige documenten T1 ben u de rechten verschuldigd."
Op deze uitnodiging tot betaling stond aanvankelijk abusievelijk het betalingsnummer "..." vermeld.
Nadien is tot herstel van dit abuis een kopie van de uitnodiging tot betaling met daarop het juiste betalingsnummer "..." verzonden. Belanghebbende heeft dit schrijven ontvangen.
3. Het geschil
Gelet op hetgeen hierna onder 6. wordt overwogen is, voor zover thans van belang, in geschil of de FIOD in de omstandigheden van het onderhavige geval belanghebbende van de voorgenomen fraude op de hoogte had moeten brengen en of het nalaten daarvan moet leiden tot een vernietiging van de uitnodiging tot betaling.
4. Het standpunt van belanghebbende
De ambtenaren van de FIOD waren reeds in een vroeg stadium en in ieder geval al op 26 juli 1993 van de voorgenomen fraude op de hoogte. Tevens was de identiteit van de daarbij betrokken personen bekend. Desondanks hebben zij in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel alle zendingen zonder ingrijpen laten vertrekken. Belanghebbende is niet tevoren van hun bevindingen op de hoogte gesteld.
Indien belanghebbende was gewaarschuwd dat de documenten T1 niet zouden worden gezuiverd, had zij om te voorkomen dat er voor haar een douaneschuld zou ontstaan, de nodige maatregelen kunnen treffen.
Die douaneschuld zou evenmin zijn ontstaan, indien de FIOD de sigaretten in beslag had genomen.
De inspecteur heeft vóór het vertrek van de eerste zending sigaretten, doch in ieder geval na het vertrek van de eerste doch vóór het vertrek van de tweede zending, voldoende gelegenheid gehad om zich op de zaak te kunnen oriënteren.
De uitnodiging tot betaling moet daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vernietigd. Zij kan ten hoogste in stand blijven tot het bedrag dat op de eerste zending betrekking heeft.
5. Het standpunt van de inspecteur
De grief van belanghebbende dat de uitnodiging tot betaling vanwege het uitblijven van een waarschuwing door de FIOD, in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn gedaan, is als een beroep op artikel 98, lid 3, van de Wet inzake de douane aan te merken.
Dit artikel geldt echter niet voor douanerechten.
Het afzien van de boeking achteraf van die rechten kan alleen worden beoordeeld in het licht van de communautaire bepaling van artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW).
De handelwijze van de FIOD in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is niet van belang voor de beoordeling of de uitnodiging tot betaling terecht is uitgereikt.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Uit de sub 2. vermelde feiten volgt dat de douaneautoriteiten reeds eind juli 1993 op de hoogte waren, althans het ernstige vermoeden hadden, dat er communautair douanevervoer van sigaretten zou plaatsvinden, waarmee zodanige onregelmatigheden zouden worden begaan, dat dit zou leiden tot het ontstaan van een douaneschuld.
6.2. De eerste aangifte, waarvan de FIOD het daarop volgende vervoer heeft kunnen volgen, dateert van 29 juli 1993. De volgende zes aangiften zijn in casu gedaan tussen 10 augustus en 8 september 1993.
Belanghebbende, van wie vaststaat dat zij de aangiften te goeder trouw heeft gedaan, heeft naar het oordeel van de Tariefcommissie terecht de vraag opgeworpen of het niet tot de plicht van de douaneautoriteiten behoort om een aangever als de onderhavige - binnen het in casu aanwezige tijdsbestek van ongeveer tien dagen - te waarschuwen voor mogelijke frauderende opdrachtgevers.
Door die waarschuwing had belanghebbende de onderhavige buitensporige risico's kunnen overzien en had zij uiteindelijk het ontstaan van een douaneschuld op haar naam voor wat betreft de zes volgende aangiften kunnen vermijden.
6.3. Indien de sub 6.2. besproken plicht - gelet op alle omstandigheden van het geval - inderdaad aanwezig is, rijst de vraag wat de gevolgen zijn van het achterwege laten van de waarschuwing.
Is dan de boeking van de douaneschuld in het geheel onrechtmatig, zodat een navordering niet mogelijk is, of moet slechts van de invordering jegens belanghebbende worden afgezien?
De Tariefcommissie zal dienaangaande een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie stellen.
7. De uitspraak
7.1. Prejudiciële vraag
Moet naar regels van geschreven of ongeschreven communautair douanerecht in het verkeer tussen douaneplichtigen en douaneautoriteiten worden uitgegaan van een plicht van laatstgenoemde als sub 6.2. omschreven, en zo ja, wat zijn rechtens de gevolgen voor de vaststelling, de boeking en de invordering van de douaneschuld, indien de autoriteiten die plicht niet nakomen?
7.2. Schorsing van het geding
De Tariefcommissie schorst het geding voor het overige, de eventuele vaststelling van de proceskosten daaronder begrepen, tot na de uitspraak van het Hof van Justitie.
Aldus gewezen in raadkamer op 24 februari 1998 door
mr. F.H.M. Possen, ondervoorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en mr. J.W.M. Tijnagel, gewone leden, en mr. J.F.M. Giele en mr. Th.J.G. van Berkum, buitengewone leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijlsma, secretaris.
De secretaris: De ondervoorzitter:
De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 24 februari 1998.