ECLI:NL:GHAMS:1998:AA8149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/1154
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van der Ouderaa
  • mr. Zilvertand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Co-ouderschap en recht op kinderbijslag en aftrek ter zake van buitengewone lasten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 15 september 1998, gaat het om een beroep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Y, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De belanghebbende had een belastbaar inkomen aangegeven van f 63.813, inclusief een aftrek voor giften van f 5.553. De inspecteur verhoogde het belastbare inkomen met f 6.118 tot f 69.931, waarbij een correctie werd toegepast op de giftenaftrek. Belanghebbende, geboren in 1923 en gepensioneerd, stelde dat hij werkzaamheden voor de Hervormde gemeente te Z verrichtte in het kader van aanneming van werk en dat hij recht had op aftrek van de kosten die hij had gemaakt.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende het bedrag van f 3.007, dat betrekking had op gewerkte uren, ten onrechte niet had verantwoord in zijn aangifte. Het Hof stelde vast dat dit bedrag als gift was verrekend met de werkzaamheden voor de kerk en dat belanghebbende recht had op aftrek van dit bedrag. Daarnaast kwamen de materiaalkosten van f 315 ook voor aftrek in aanmerking. Het Hof oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten moest worden veroordeeld tot een bedrag van f 710 en dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van f 80 vergoed moest worden. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, waarbij het Hof de aanslag verminderde tot een belastbaar inkomen van f 69.636.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste verantwoording van inkomsten en de voorwaarden waaronder aftrekken voor giften kunnen worden geaccepteerd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld, maar dat de inspecteur ook terecht enkele correcties had aangebracht. De uitspraak is openbaar gemaakt en het proces-verbaal is ondertekend door de leden van de belastingkamer en de griffier.

Uitspraak

98/1154
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Y, de inspecteur, gedagtekend 5 maart 1998, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996.
Het beroep is behandeld op de zitting van 1 september 1998.
BESLISSING
Het Hof
-verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 69.636;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van f 710 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
-gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van f 80 te vergoeden.
GRONDEN
1. Belanghebbende deed over het onderhavige jaar aangifte van een belastbaar inkomen van f 63.813. In het belastbare inkomen was -voor zover van hier belang- begrepen een aftrek ter zake van giften tot het beloop van (f 6.283 -/- f 730 =) f 5.553.
2. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het aangegeven belastbare inkomen verhoogd met f 6.118 tot f 69.931. Hierin is begrepen een bedrag van f 3.322 in verband met de opgevoerde giftenaftrek. De correctie ter zake van de giften betreft de door belanghebbende voor de Hervormde gemeente te Z gewerkte uren. Tevens is de drempel voor de aftrek van giften als gevolg van hier niet in geschil zijnde correcties verhoogd van f 730 tot f 757.
3. Belanghebbende, geboren in 1923 en gepensioneerd, stelt zich op het standpunt dat hij zijn werkzaamheden voor de Hervormde gemeente te Z verrichtte in het kader van aanneming van werk. In het beroepschrift verwoordt de gemachtigde van belanghebbende een en ander als volgt:
"Aangenomen moet worden dat de betrokken werkzaamheden niet alleen kunnen worden gedeclareerd, doch ook naar algemeen geldende maatstaven behoren te worden gedeclareerd. (...) Betrokkene heeft in december 1996 de kerk een nota gezonden van f 3.403,--. (...) De nota is als zodanig niet bestreden en betaalbaar gesteld. Omdat betrokkene tevens aangaf dat dit bedrag als gift werd geschonken aan de kerk is het bedrag uiteindelijk niet uitbetaald."
4. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende een aan hem geadresseerde brief van 18 december 1995 van de kerkvoogdij van de Hervormde gemeente te Z overgelegd waarin de kerkvoogdij belanghebbende opdracht geeft om onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Belanghebbende heeft tevens een declaratie-overzicht uit december 1996 overgelegd, alsmede een verklaring van 27 december 1996 van genoemde kerkvoogdij waarin de voogdij verklaart dat belanghebbende als gift een bedrag van f 3.403 heeft doen toekomen aan de Hervormde gemeente te Z en dat dit bedrag betrekking heeft op de door belanghebbende in opdracht van de kerkvoogdij uitgevoerde werkzaamheden (f 3.322) alsmede op de daarmee samenhangende reiskosten (f 81).
5. Tussen partijen is -zoals op de zitting is komen vast te staan- niet in geschil dat het bedrag van f 3.322 tot het beloop van f 3.007 betrekking heeft de door belanghebbende gewerkte uren en tot het beloop van f 315 betrekking heeft op door belanghebbende gemaakte kosten van gebruikte materialen.
6. Het Hof is met de inspecteur van oordeel dat onder de door de gemachtigde van belanghebbende geschetste omstandigheden, belanghebbende het bedrag dat betrekking heeft op de door hem gedeclareerde en gewerkte uren, zijnde f 3.007, heeft verrekend met een gift en derhalve heeft genoten in de zin van artikel 33 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Belanghebbende heeft deze inkomsten ten onrechte niet verantwoord in zijn aangifte. Het onzuivere inkomen dient alsnog met deze inkomsten te worden verhoogd tot f 78.804. Nu belanghebbende deze inkomsten heeft genoten door middel van verrekening met een gift aan de Hervormde gemeente zoals ook volgt uit de onder 4 vermelde verklaring, heeft belanghebbende uit dien hoofde recht op aftrek tot het beloop van het gedeclareerde en verrekende bedrag van f 3.007 ter zake van gewerkte uren. Tevens komen de door belanghebbende gedeclareerde materiaalkosten tot het beloop van f 315 voor aftrek in aanmerking nu deze kosten eveneens als gift zijn verrekend met de desbetreffende declaratie.
7. Ter zitting heeft de inspecteur nog gesteld dat de kosten van de gebruikte materialen de arbeidskosten niet verhogen, omdat zij zijn begrepen in het in aanmerking genomen arbeidskostenforfait van f 597. Door belanghebbende is evenwel niet gesteld dat een hoger bedrag aan arbeidskosten in aanmerking behoorde te worden genomen. Voorts laat de vraag of de kosten van de gebruikte materialen geacht moeten worden in het arbeidskostenforfait te zijn begrepen onverlet dat deze kosten, zoals hiervoor is overwogen, als gift in aanmerking kunnen komen.
8. Belanghebbende stelt voorts dat hij al sedert 1988 (onderhouds)werkzaamheden voor de Hervormde gemeente uitvoert en dat hij het wegschenken van zijn vordering uit hoofde van die werkzaamheden steeds als gift in zijn aangifte heeft opgevoerd zonder de waarde van de vordering in zijn aangifte op te nemen en dat deze handelwijze door de inspecteur tot en met 1995 is geaccepteerd. Belanghebbende verwijst in dit verband naar een brief van de inspecteur van 22 november 1993 en een verklaring van de kerkvoogdij van de Hervormde gemeente te Z van 30 november 1993. Belanghebbende meent daarom een in rechte te beschermen vertrouwen te hebben dat de aftrek ook over 1996 wordt geaccepteerd. Het Hof overweegt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de aftrek van een door belanghebbende met een gift verrekende vordering uit hoofde van verrichte werkzaamheden onderwerp van de correspondentie is geweest. Onderwerp van voornoemde brief van de inspecteur zijn de 'gemaakte kosten', zonder nadere specificering, wegens werkzaamheden voor de Hervormde gemeente. Onder 'gemaakte kosten' wordt in het algemeen niet verstaan de waarde van een arbeidsprestatie die men zou kunnen declareren, maar waarvan men afziet. Bovendien is in de brief van de inspecteur sprake van het afzien van declareren, terwijl in het onderhavige jaar wel is gedeclareerd. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende aan de brief van 22 november 1993 niet het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de inspecteur over 1996, in welk jaar sprake is van gedeclareerde kosten ter zake van door belanghebbende verrichte arbeid, de litigieuze gift in aftrek zou toelaten, zonder de met de gift verrekende declaratie ter zake van verrichte arbeid in belanghebbendes inkomen te betrekken.
9. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het belastbare inkomen als volgt moet worden vastgesteld:
-onzuiver inkomen f 78.804
-dividendvrijstelling f 1.672-/- -rentevrijstelling f 2.000-/-
-bij het vaststellen van de
aanslag geaccepteerde giftenaftrek f 2.204-/- -de op grond van het onder 6
overwogene nog te accepteren giften f 3.322-/-
-hogere drempel giftenaftrek vanwege
hoger onzuiver inkomen f 30+
-belastbaar inkomen f 69.636
10. Het gelijk is derhalve gedeeltelijk aan belanghebbende.
11. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de te vergoeden proceskosten gesteld op f 710, te weten 2 punten (beroepschrift, verschijnen ter zitting) x 0,5 (gewicht) x f 710.
De uitspraak is vastgesteld op 15 september 1998 door
mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Zilvertand als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.