Gerechtshof Amsterdam
kenmerk P98/1171
Vierde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep -na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden- van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van de comptabele van de gemeente Maassluis, de verweerder.
1.1. Bij beschikking van 17 november 1994 zijn aan belanghebbende f 50 explootkosten in rekening gebracht. Bij de uitspraak op het bezwaar van belanghebbende heeft de verweerder de beschikking gehandhaafd.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft die uitspraak en de beschikking met betrekking tot de explootkosten vernietigd.
1.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 maart 1998, nr 33.256, de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van zijn arrest.
1.3. Op de brief van het Hof van 31 maart 1998 aan partijen heeft de verweerder gereageerd met een brief van 28 april 1998. Een afschrift van deze brief is aan de wederpartij gezonden.
1.4. Ter zitting van 26 juni 1998 zijn verschenen belanghebbende alsmede A namens de verweerder, tot bijstand vergezeld van B.
De verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.-
Belanghebbende heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft er zich over kunnen uitlaten.
2. Grenzen van het geding na cassatie
2.1. Op het beroep in cassatie van het college van Burgemeester en Wethouders van Maassluis tegen de onder 1.1 bedoelde uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage overwoog de Hoge Raad bij zijn onder 1.2 vermelde arrest voorzover hier van belang:
"3.3. Het middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof inzake artikel 3:4, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorzover dat oordeel berust op de opvatting dat van een belangenafweging als in die bepaling bedoeld uit het dwangbevel zelf had moeten blijken getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting. Ook voor het overige is de klacht gegrond. Belanghebbende heeft de grief inzake de handelwijze van de comptabele (...) kennelijk eerst bij de mondelinge behandeling van de zaak aan de gronden van zijn beroep toegevoegd. Aangezien de comptabele niet bij de mondelinge behandeling van de zaak is verschenen, kon hij de nieuwe grief aldaar ook niet bestrijden en mocht het Hof die grief dan ook niet uitsluitend geslaagd oordelen op grond van het ontbreken van een stellingname van de comptabele op dit punt.
3.4. Eveneens gegrond is de klacht in het beroepschrift betreffende 's Hofs oordeel dat het voor belanghebbende nadelige gevolg van het besluit van de comptabele een dwangbevel uit te vaardigen onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel. (...) Indien het Hof heeft bedoeld dat in dit geval die handelwijze niet gerechtvaardigd was, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd, nu het Hof niet blijk geeft te hebben onderzocht of met het besluit niet ook andere doelen werden gediend dan met het afdwingen van betaling in dit specifieke geval.".
2.2. De verwijzingsopdracht houdt, naar het Hof uit het hiervoor vermelde begrijpt, in dat het Hof dient te onderzoeken of de in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) voorgeschreven belangenafweging -mede in aanmerking nemend hetgeen daaromtrent in het tweede lid van dat artikel is voorgeschreven- op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij dient het Hof te onderzoeken of met het besluit niet ook andere doelen -dan kennelijk dat van het afdwingen van betaling door belanghebbende- werden ge-diend.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
Voor de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het Hof naar de als hier ingelast te beschouwen feiten die het Gerechtshof te 's-Gravenhage in vorenvermelde uitspraak heeft vastgelegd.
Tussen partijen is in geschil of de explootkosten ad f 50 terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, zoals de verweerder stelt en belanghebbende betwist.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waartoe behoren alle gedingstukken van de procedure voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voormeld arrest van de Hoge Raad en de onder 1.3 en 1.4 genoemde schrifturen.
Belanghebbende heeft ter zitting nog het volgende aangevoerd:
Ik heb de aanmaning niet gekregen. Ik ben het met de gemeente eens dat degene die de kosten veroorzaakt daarvoor moet betalen. Maar de aanmaning had aangetekend verstuurd moet worden of met een bericht van ontvangst. De post wordt vaak verkeerd bezorgd. Het dwangbevel is in de bus gegooid terwijl ik niet thuis was. Ik heb destijds de tweede (deel-)termijn van de aanslag rioolrechten over het hoofd gezien, mogelijk in verband met vakan-tie.
Ik heb nog nooit last gehad met de gemeente; ik woon er al 38 jaar. Ik ben thans in de VUT.
Ik heb in de stukken aan de gemeente al over onbehoorlijk bestuur gesproken, niet alleen op de zitting bij het Hof.
Namens de verweerder heeft voornoemde A ter zitting nog het volgende aangevoerd:
Ik werk op het Ministerie van Financiën en ben vanwege het belang van deze zaak afgevaardigd. Ik woon zelf sinds 1972 in de gemeente Maassluis. Ik heb zelf nooit iets gemerkt van klantonvriendelijk gedrag van de gemeente.
In de dwanginvorderingsfase moeten de kosten gedragen worden door degene die het aangaat. Na de aanmaning komt geen informele herinnering, dat doet de Rijksbelastingdienst ook niet.
De kosten worden niet te allen tijde in rekening gebracht, in casu zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken.
Je kunt er niet aan beginnen om f 10 niet in te vorderen. Als de bevolking daarvan kennis krijgt betaalt niemand de laatste f 10. De kosten worden uit de wet belopen; de behoorlijkheidsvraag is daarmee beantwoord. Het is een bewuste keuze om geen telefonische herinnering te geven, dat kan ook ongelijkheid geven.
Ik weet niet hoeveel aanmaningen er in verband met verschuldigde (deel)betalingen worden verzonden. Ik weet ook niet in hoeveel procent van de gevallen er op een aanmaning normaal wordt gereageerd.
Namens de verweerder heeft voornoemde B nog medegedeeld dat de deurwaarder bij het betekenen nog aantekeningen maakt en dat op de indruk van de deurwaarder wordt afgegaan voor de verdere afhandeling van de invordering.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Voorop staat dat op de verweerder geen wettelijke plicht rust openstaande belastingbedragen in alle gevallen in te vorderen. Mitsdien behoort het voorschrift van artikel 3:4, eerste lid van de Wet bij het in rekening brengen van explootkosten toepassing te vinden.
De voorgeschreven belangenafweging vergt dan een weging van de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen.
Dat zijn te dezen in ieder geval belanghebbendes belang en dat van de verweerder.
6.2. De verweerder heeft ter zitting verklaard dat indien de gemeente de laatste f 10 aan belasting niet zou invorderen en de bevolking daarvan kennis zou krijgen, niemand dan nog die laatste f 10 zou betalen. Kennelijk bedoelt verweerder hiermee te betogen dat er door hem een -min of meer algemene, kennelijk beleidsmatige- belangenafweging heeft plaatsgevonden welke er toe heeft geleid dat in de visie van verweerder zijn belang c.q. het algemeen belang in alle gevallen die overeen komen met dat van belanghebbende zwaarder weegt dan een individueel belang, en dat daarmee -ook in het onderhavige geval- de in afdeling 3.2 van de Wet voorgeschreven belangenafweging is gemaakt.
Het Hof verwerpt deze stelling.
De stelling berust op een aanname van de verweerder omtrent het betalings(wan)gedrag van de bevolking van de gemeente, welke niet zonder meer als uitgangspunt bij de invordering van belastingschulden mag gelden. Dit klemt te meer nu door verweerder niet gesteld is of anderszins gebleken is dat naar het betalings(wan)gedrag door de bevolking van de gemeente ooit deugdelijk onderzoek is verricht.
De belangenafweging zoals de verweerder voorstaat is naar 's Hofs oordeel niet een afweging in de zin van artikel 3:4 van de Wet, nu belanghebbendes individuele belang daarin niet voldoende is betrokken.
6.3. Ook overigens is niet gebleken dat de verweerder belanghebbendes individuele belang ten tijde van het nemen van de beschikking voldoende in de afweging heeft betrokken.
Door zonder zodanige weging de beschikking te nemen heeft de verweerder er ook onvoldoende rekening mee gehouden dat in het maatschappelijk verkeer tussen schuld-eiser en schuldenaar aan het ter invordering van schulden uitsturen van een deurwaarder normaliter een serieuze weging van alle belangen vooraf gaat.
Belanghebbende is evenmin, nu het dwangbevel in zijn brievenbus is gedeponeerd terwijl hij niet thuis was, in de gelegenheid gesteld zijn individueel belang aan de deurwaarder, die, zoals ter zitting bleek, kennelijk in de praktijk nog enige regelende of adviserende be-voegdheid heeft-, kenbaar te maken.
6.4. Nu de verweerder niet alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen heeft afgewogen zal het Hof een belangenafweging maken. Nu verweerder geen deugdelijke onderbouwing van het door haar gestelde belang heeft gegeven en het belang van belanghebbende, die niet als wanbetaler bekend staat, zich niet verdraagt met een bedrag aan invorderingskosten dat vijfmaal groter is dan de openstaande belastingschuld, kan de beschikking niet in stand blijven.
Nu de uitspraak van de verweerder en de beschikking moeten worden vernietigd acht het Hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt de vergoeding berekend op f 50 voor reiskosten, en f 15 voor proceskosten bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, te zamen f 65.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de verweerder,
- vernietigt de beschikking inzake de explootkosten ad f 50,
- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van f 65 en wijst de gemeente Maassluis aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen,
De uitspraak is vastgesteld op 11 september 1998 door mrs. Holdert, Onnes en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Polman als griffier.
De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is door mr. Onnes ondertekend.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook het arrest HR 34793 (red.)]