Gerechtshof Amsterdam
kenmerk P96/4347
Vierde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z (Oostenrijk), belanghebbende,
een uitspraak van de inspecteur.
Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 11 november 1996, ingediend door zijn gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 1 oktober 1996, betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 10 april 1997.
De navorderingsaanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.884.423 en is bij de thans bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de navorderingsaanslag.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak en subsidiair en meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 1.796.000 en ƒ 1.736.222.
Ter zitting van 30 januari 1998 zijn verschenen de gemachtigde vergezeld van twee van zijn kantoorgenoten
en de inspecteur, vergezeld van een persoon tot bijstand. gemachtigde heeft ter zitting een tot de gedingstukken gerekende pleitnota voorgedragen en overgelegd. Tot de bij deze pleitnota gevoegde bijlagen behoren drie verklaringen van Oostenrijkse artsen, gedagtekend respectievelijk 3 april 1991, 5 augustus 1991 en 11 april 1997. De inspecteur heeft ter zitting overgelegd een afschrift van de resultatennota inzake de primitieve aanslag d.d. 30 oktober 1993, een afschrift van zijn brief van 15 juli 1994 aan gemachtigde en een afschrift van een aan hem gerichte brief van gemachtigde van 24 oktober 1995.
Partijen hebben over en weer van de overgelegde stukken kennis kunnen nemen en daarop kunnen reageren.
Na de zitting heeft tussen Hof en partijen een schriftelijke behandeling plaatsgehad, ten aanzien waarvan het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden. In dit kader zijn voor zover thans van belang twee brieven ingezonden, waarvan de ene door de inspecteur, gedagtekend 2 maart 1998, en de andere door gemachtigde, gedagtekend 18 maart 1998.
Partijen hebben, hoewel zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, niet om een nadere mondelinge behandeling verzocht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar directeur en enig aandeelhouder van X Holding B.V.. Deze vennootschap had onder andere als doelstelling het beheren, exploiteren, financieren en administreren, alsmede het verkrijgen, vervreemden en beheren van vermogen en vermogenswaarden.
2.2. X Holding B.V. bezat op 1 januari 1990 42,5% van het geplaatste aandelenkapitaal in Y Beheer B.V.. De overige aandelen in Y Beheer B.V. waren voor 42,5% in handen van Z Holding B.V. en voor 15% in handen van T Beheer B.V..
2.3. Y Beheer B.V. bezat alle aandelen in P B.V.. In P B.V. werd een slachterij geëxploiteerd. In oktober 1990 heeft Y Beheer B.V. alle door X Holding B.V. gehouden aandelen ingekocht, de koopprijs werd op 27 oktober 1990 op de bankrekening van X Holding B.V. gestort.
2.4. Op 31 oktober 1990 heeft belanghebbende van de QBank-bankrekening van X Holding B.V. een bedrag van ƒ 1.796.000 in cheques opgenomen. Hij heeft Nederland in november 1990 verlaten en zich in Oostenrijk gevestigd.
2.5.1. Tot de stukken behoren de hierna onder nummer genoemde dagafschriften van de bankrekening, rekeningnummer 11.111, bij de WBank, te B in Oostenrijk, waarop de volgende mutaties zijn vermeld:
nr. 1: opname van ƒ 983.708,33 op 13 november 1990;
nr. 2: storting van ƒ 1.796.000 op 14 november 1990;
nr. 3: opname van ƒ 750.000 op 15 november 1990;
nr. 4: opname van ƒ 62.291,67 op 16 november 1990.
Het saldo van deze bankrekening was voor de eerste en na de laatste mutatie nihil.
2.5.2. Blijkens dagafschrift nr. 1 van de bankrekening met rekeningnummer 22.222 bij voormelde bank is op 15 november 1990 ƒ 750.000 gestort.
2.5.3. Blijkens voormelde afschriften is belanghebbende, met als adres het adres van meervermelde bank, de begunstigde van deze rekeningen.
2.5.4. Blijkens een afschrift van een jaaroverzicht van de depositorekening, rekeningnummer 33.3333, bij meervermelde bank is in 1990 ƒ 1.000.000 op deze rekening gestort. Op dit afschrift is belanghebbende met als adres Cstraat 44 te D in Nederland als begunstigde vermeld. Op het jaaroverzicht voor het jaar 1992 van deze rekening staat X Holding B.V. als begunstigde vermeld. X Holding B.V. is nimmer ingeschreven bij de Wirtschaftskammer Österreich.
2.5.5. Blijkens een opgave van meervermelde bank, gedagtekend 30 november 1995, zijn op 8 november 1990 ten name van belanghebbende cheques van de QBank ingewisseld voor een bedrag van ƒ 1.796.000. Naast voornoemde stortingen op rekeningnummer 33.3333 en rekeningnummer 22.222, wordt in deze opgave ook een storting van ƒ 62.291,67 vermeld op rekeningnummer 44.444.
2.6. In de onder 1. vermelde, bij de pleitnota gevoegde, verklaringen van de in Oostenrijk gevestigde artsen wordt ten aanzien van belanghebbende de diagnose polyglobulie en stress gesteld.
2.7. Belanghebbende heeft het aan hem uitgereikte aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990 niet teruggezonden. Bij de aanslag van 30 oktober 1993 is het belastbare inkomen vervolgens ambtshalve vastgesteld op ƒ 150.000.
2.8.1. In de jaarstukken, gevoegd bij de op 7 oktober 1992 namens X Holding B.V. ingediende aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1990 is een vordering op de aandeelhouder opgenomen ter grootte van ƒ 1.884.423. In een toelichting op de jaarstukken is evenbedoelde rekening-courantschuld van belanghebbende aan de vennootschap als volgt gespecificeerd:
" Saldo per 31 december 1989 ƒ 44.930
Opnamen ƒ 1.843.899
Stortingen ƒ 19.200
ƒ 1.824.699
Rente 7% ƒ 14.794
Saldo per 31 december 1990 ƒ 1.884.423.".
2.8.2. Blijkens deze jaarstukken bestaan de passiva ultimo 1990 uit:
- geplaatst en gestort kapitaal ƒ 40.000
- winstreserve ƒ 1.736.222
- pensioenverplichting eigen beheer ƒ 30.333
- kortlopende schulden ƒ 104.175.
2.8.3. Als bestuurder van X Holding B.V. is vermeld de naam van belanghebbende met als adres Cstraat 44 te D in Nederland.
2.8.4. Op een bij het aangiftebiljet gevoegde toelichting is de door de inkoop van de aandelen Y Beheer B.V. behaalde boekwinst ad ƒ 580.291 aangeduid als een voordeel uit deelneming.
2.8.5. In zijn brief van 15 juli 1994 heeft de inspecteur onder meer het volgende aan gemachtigde geschreven:
" Op 6 juni 1994 heb ik u een brief gestuurd waarin ik u vragen heb gesteld over de aangifte vennootschaps- belasting 1990 van X Holding B.V.. De vragen hadden betrekking op de balanspost "vordering op aandeelhouder". .... Nu tot op heden mijn vragen niet zijn beantwoord deel ik u hierbij het volgende mede.
.... Tevens heb ik een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1990 en een navorderingsaanslag vermogensbelasting 1991 ten name van X opgelegd. De navorderingsaanslagen hebben betrekking op de "schuld" van de heer X aan X Holding B.V..Dit bedrag is door mij aangemerkt als een uitdeling van winst aan de aandeelhouder nu niet is aangetoond dat sprake is van een reële geldlening".
2.9. Op 11 januari 1994 is X Holding B.V. door de arrondissementsrechtbank te Haarlem ontbonden.
2.10. Tot de stukken behoort een als "Schuldbekentenis" aangeduid schrijven, gedagtekend januari 1995, ondertekend door belanghebbende, wonende in Slowakije, voor zichzelf en voor X Holding B.V., kantoorhoudende op hetzelfde adres, waarin belanghebbende verklaart schuldig te zijn aan X Holding B.V. een bedrag van ƒ 1.884.423.
2.11. De bij het vertoogschrift gevoegde bijlagen 15 tot en met 25 betreffen op 16 oktober 1995, 6 februari 1996 en 7 mei 1996 bij de inspecteur ingediende aangiften voor de vennootschapsbelasting van X Holding B.V. voor de jaren 1990 tot en met 1994. Deze aangiftebiljetten zijn gedagtekend noch ondertekend.
Tussen partijen is - samengevat - in geschil of:
a. de navorderingsaanslag is opgelegd aan een buitenlands belastingplichtige, en zo deze vraag ontkennend wordt beantwoord of:
b. de inspecteur redelijkerwijs bekend kon zijn met het feit dat aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt, en zo deze vraag ontkennend wordt beantwoord of:
c. het aan de navorderingsaanslag ten grondslag liggende feit is aan te merken als een in het onderhavige jaar in de heffing te betrekken uitdeling door X Holding B.V. aan haar aandeelhouder, en zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord of:
d. de uitdeling moet worden berekend op de totale omvang van de rekening-courantschuld van belanghebbende aan X Holding B.V. of op het bedrag van de door de belanghebbende opgenomen cheques of op het gedeelte van dit bedrag dat wordt gedekt door de uit de jaarstukken van X Holding B.V. blijkende winstreserve, alsmede of de uitdeling moet worden belast tegen het tabeltarief dan wel tegen het voor winst uit aanmerkelijk belang geldende tarief.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
Ter zitting hebben partijen het volgende aan hun standpunten toegevoegd:
Gemachtigde:
Ik weet niet wat de in de verklaringen van de artsen genoemde medische termen betekenen. Belanghebbende heeft na zijn lagere school de mulo en de slagersopleiding gedaan. Hij heeft samen met zijn jongere broer de slachterij van zijn vader overgenomen. De omzet is meer dan 10 miljoen gulden per jaar, er zijn meer dan 40 werknemers. Belanghebbendes broer heeft een vergelijkbare opleiding gedaan. De vader had een eigen besloten vennootschap, toen hij er uitging heeft de toenmalige directeur Z 15% van de aandelen gekocht. De broers werkten toen nog zelf in de slachterij. Belanghebbende is een eenvoudig man, hij werkte 's nachts, de broer werkte overdag. Zij gaven leiding aan het feitelijke productieproces. Er kwam onenigheid met de broer, die ook in B woonde, vlakbij de slachterij. Belanghebbende is met zijn Oostenrijkse vriendin, die ook in de slachterij werkte, naar Oostenrijk gegaan en was van plan nooit meer terug te komen en heeft dat ook niet gedaan. Hij is vrij snel daarna naar Slowakije gegaan en wilde daar machines verkopen. Ik spreek hem nog wel eens in Oostenrijk.
Tot de "Anlage" genoemd in de brief, welke als bijlage 10 bij het vertoogschrift is gevoegd, behoort niet de aan die brief gehechte bijlage. De rentebaten ad ƒ 31.451 zijn in de winst- en verliesrekening bij de opnamen vermeld. Dat geldt ook voor de jaren 1991, 1992 en 1993. In de balans over 1994, bijlage 23, staat een fout, het is de verkeerde bijlage.
Door een publicatie in een dagblad wist belanghebbende dat hij gezocht werd door de Belastingdienst. Het navorderingsaanslagbiljet is niet ontvangen. De aan X Holding B.V. opgelegde aanslag is wel ontvangen, evenals de aanslag in de vermogensbelasting.
Inspecteur:
Ondanks het voornemen daartoe is gebleken dat er geen duplicaat van het navorderingsaanslagbiljet, gedagtekend 31 december 1994, is aangemaakt.
Met betrekking tot het beroep op het ontbreken van een nieuw feit voor navordering merk ik op dat de kwalificatie van de opname als "uitdeling" pas geschiedde bij de behandeling van de aangifte voor de vennootschapsbelasting.
Naar aanleiding van die behandeling is er contact met belanghebbende gezocht en is gebleken wat er aan de hand was. Ik bestempel de medische verklaringen niet als ondeskundig, maar als hieraan bewijskracht zou worden toegekend, dan wil ik een deskundige inschakelen om vast te stellen of die verklaringen goed zijn.
Ik heb belanghebbende een compromissoir bod gedaan, te weten 30% zonder heffingsrente; daar is hij niet mee akkoord gegaan.
De ziekte wordt niet in twijfel getrokken, het gaat om de vraag of bij belanghebbende op 31 oktober 1990 de bewustheid aanwezig was dat hij de gelden voor zichzelf opnam. Die bewustheid wordt door gemachtigde niet ontkend.
Belanghebbende heeft zich niet laten uitschrijven; het adres is met pijn en moeite boven tafel gekomen in de invorderingssfeer.
De eerste navorderingsaanslag is juist verzonden, maar van het desbetreffende aanslagbiljet is geen duplicaat aanwezig. Het bezwaar is eigenlijk te laat, maar aangezien dit hard is voor belanghebbende, nemen we aan dat 31 december 1994, de dagtekening van het naderhand opgemaakte duplicaat van het aanslagbiljet, de dagtekening van de navorderingsaanslag is.
Meer subsidiair stel ik dat de uitdeling moet worden gesteld op het bedrag van de winstreserves.
In de onderhandelingsfase is gezegd dat wij het geld toch niet te pakken krijgen. De Ontvanger neemt het standpunt in te wachten tot belanghebbende terugkomt. Belanghebbende heeft geen paspoort. Een deel van de aandelen P B.V. is door de fiscus in beslag genomen en verkocht. De verkoopopbrengst ad f 250.000 is geblokkeerd en kan aan de ontvanger worden overgemaakt als de navorderingsaanslag in stand blijft.
Als belanghebbende goed geadviseerd was dan had hij tegen 20% over het geld kunnen beschikken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.1. Het tot de gedingstukken behorende afschrift van het navorderingsaanslagbiljet is gedagtekend 31 december 1994. Belanghebbende heeft ontkend een eerder gedagtekende navorderingsaanslag te hebben ontvangen. Nu de inspecteur omtrent een eerder gedagtekende navorderingsaanslag geen nadere gegevens kan overleggen gaat het Hof er van uit dat, zo die aanslag al is opgelegd, deze in ieder geval niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Derhalve heeft bekendmaking eerst plaatsgevonden op 31 december 1994. De termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt vangt in dat geval aan met 1 januari 1995, zodat het op 23 januari 1995 ter inspectie ontvangen bezwaarschrift tijdig is ingediend.
5.1.2. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat het ontbreken van nader bewijs omtrent het bestaan van de eerder opgelegde navorderingsaanslag meebrengt dat die aanslag niet is opgelegd, overweegt het Hof dat in dat geval de op 31 december 1994 gedagtekende navorderingsaanslag dient te worden aangemerkt als de opgelegde aanslag.
5.2. De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd ter zake van het op 31 oktober 1990 in cheques opnemen van f 1.796.000 van de bankrekening van X Holding B.V.. Dit feit deed zich voor toen belanghebbende nog hier te lande woonde. Reeds hierom verwerpt het Hof belanghebbendes stelling dat de navorderingsaanslag - en kennelijk ook de oorspronkelijke aanslag - aan hem is opgelegd in zijn hoedanigheid van buitenlands belastingplichtige. Het Hof gaat derhalve ook voorbij aan de vraag of belanghebbende en/of de vennootschap vanaf enige later gelegen datum niet meer in Nederland woonachtig respectievelijk gevestigd was, alsmede aan hetgeen belanghebbende hieromtrent voorts heeft gesteld.
5.3.1. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota gesteld dat het feit dat aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt de inspecteur redelijkerwijs bekend kon zijn voordat met dagtekening 30 oktober 1993 de oorspronkelijke aanslag werd opgelegd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de onder 2.8.1. bedoelde rekening-courantschuld blijkt uit de jaarstukken van X Holding B.V. zoals deze bij de in oktober 1992 ingediende aangifte vennootschapsbelasting 1990 waren gevoegd en dat de herstructurering van de belastingdienst meebrengt dat de inspecteur kennisneemt van de uit die jaarstukken blijkende feiten.
5.3.2. Naar 's Hofs oordeel kan ook na de herstructurering van de belastingdienst niet worden aanvaard dat een feit dat blijkt uit de aangifte vennootschapsbelasting van een B.V. en de daarbij behorende bijlagen zonder meer als zijnde bekend wordt toegerekend aan de inspecteur die de aangifte inkomstenbelasting regelt van de aandeelhouder van die B.V.. Daarvan uitgaande acht het Hof aannemelijk dat de inspecteur eerst bekend werd met de rekening-courantverhouding tussen X Holding B.V. en belanghebbende en de daarmee verbonden bijzonderheden naar aanleiding van vragen gesteld over de aangifte vennootschapsbelasting 1990 van X Holding B.V.. Zulks volgt uit het gestelde in de brief van 15 juli 1994 als vermeld onder 2.8.5.. Aan de litigieuze navorderingsaanslag lag derhalve een feit ten grondslag dat de inspecteur niet bekend was, noch hem bekend behoorde te zijn.
5.4.1. Vaststaat dat belanghebbende op 31 oktober 1990 via een opname in cheques op eigen naam tot een bedrag van
f 1.796.000 heeft beschikt over een tegoed op de bankrekening ten name van X Holding B.V..
Naar gemachtigde ter zitting verklaarde had belanghebbende onenigheid met zijn broer en was hij van plan met zijn Oostenrijkse vriendin naar Oostenrijk te vertrekken om nooit meer naar Nederland terug te keren.
Ruim een week na de opname incasseerde belanghebbende de cheques en stortte hij een bedrag van f 1.796.000 op bankrekeningen die op zijn naam stonden.
Daarna heeft belanghebbende nog diverse malen over zijn tegoeden beschikt. Ook heeft hij kennelijk de tenaamstelling van rekeningen gewijzigd, zodanig dat zij ten gunste van X Holding B.V. kwamen te luiden.
5.4.2. Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat belanghebbende over het geld van X Holding B.V. heeft beschikt, als behoorde dat geld tot zijn eigen vermogen en niet tot dat van de vennootschap. Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij daarbij in opdracht van X Holding B.V. handelde.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij voornemens was het geld aan te wenden voor het ontplooien van nieuwe activiteiten buiten Nederland. Voor zover belanghebbende daarmee beoogde te stellen dat hij het geld van X Holding B.V. ten bate van die vennootschap wilde aanwenden, acht het Hof het gestelde niet aannemelijk gemaakt. Veeleer is aannemelijk dat belanghebbende buiten Nederland een nieuw leven wilde beginnen en eventuele nieuwe bedrijfsactiviteiten voor eigen rekening en risico zou ontplooien.
5.4.3. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij het opgenomen geld rentedragend schuldig wilde blijven aan X Holding B.V.. Gegeven het feitelijke handelen van belanghebbende, hij beschikte diverse malen over het opgenomen geld door het naar rekeningen op zijn naam te sluizen, en zijn voornemen in het buitenland een nieuw bestaan op te bouwen, als gesteld door gemachtigde ter zitting, heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat hij
het opgenomen geld aan X Holding B.V. schuldig wilde blijven.
Aan het vorenoverwogene doet niet af dat in de jaarstukken van X Holding B.V. een vordering op belanghebbende is opgenomen, waarop rente is bijgeboekt. Naar 's Hofs oordeel hadden en hebben die boekingen geen reële betekenis.
5.4.4. Dat belanghebbende op enig moment van een of meer rekeningen op zijn naam de tenaamstelling heeft gewijzigd in X Holding B.V. doet aan het vorenoverwogene niet af evenmin als het in januari 1995 opmaken van een schuldbekentenis aan X Holding B.V., welke vennootschap overigens inmiddels ontbonden was.
5.5.1. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende ten eigen bate over geld van X Holding B.V. heeft beschikt.
De inspecteur heeft gesteld dat dit beschikken moet worden aangemerkt als een bewuste bevoordeling van belanghebbende in diens kwaliteit van aandeelhouder van de vennootschap.
Gesteld noch gebleken is dat het bedrag waarover belanghebbende heeft beschikt hem toekwam als loon uit zijn dienstbetrekking bij X Holding B.V..
Het eigenmachtig beschikken over nagenoeg alle liquide middelen van X Holding B.V. dient dan ook naar 's Hofs oordeel te worden aangemerkt als een bevoordeling die belanghebbende zich als aandeelhouder uit de door hem beheerste vennootschap deed toekomen.
5.5.2. Belanghebbende heeft dienaangaande gesteld dat hij zich niet bewust was dat hij een uitdeling deed die belast zou zijn met 60% inkomstenbelasting. In de pleitnota is daarover nog aangevoerd dat door het gedragspatroon, de feitelijke omstandigheden en overgelegde doktersverklaringen is aangetoond dat er geen bewustheid was omtrent de mogelijke kwalificatie van de opname van het banksaldo.
Het gestelde heeft betrekking op de on(des)kundigheid van belanghebbende ten aanzien van de fiscale gevolgen van zijn handelen. Het gestelde houdt niet in dat belanghebbende niet wist of kon weten dat hij ten eigen bate beschikte over geld van X Holding B.V.. Het Hof acht dit laatste overigens ook onaannemelijk. Gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat belanghebbende met zijn vriendin naar Oostenrijk wilde gaan om nooit meer terug te keren. Aannemelijk is dan ook dat belanghebbende teneinde een nieuw leven te kunnen beginnen het geld waarop hij de hand kon leggen daartoe heeft opgenomen, zonder zich te bekommeren om de fiscale consequenties. Om een uitdeling te kunnen constateren is echter niet noodzakelijk dat de wil van de genieter was gericht op de fiscale kwalificatie, maar slechts dat de wil van de genieter was gericht op het zich doen toekomen van een voordeel ten laste van de vennootschap zonder dat het belang van de vennootschap daarmee werd gediend. Nu het bewijsaanbod van belanghebbende betrekking heeft op het zich niet bewust zijn van de fiscale kwalificatie van het genoten voordeel passeert het Hof dit aanbod als niet ter zake dienend.
5.6. De inspecteur heeft subsidiair als tegen het tabeltarief belaste uitdeling aangemerkt het bedrag dat belanghebbende in cheques heeft opgenomen ten laste van X Holding B.V. ad
f 1.796.000.
Dit is het bedrag dat belanghebbende blijkens het vorenoverwogene aan X Holding B.V. heeft onttrokken en naar
's Hofs oordeel heeft de inspecteur met zijn subsidiaire stelling de uitdeling tegen het juiste tarief en tot het juiste bedrag in aanmerking genomen. Immers blijkens de balans ultimo 1990 bedroegen de reserves f 1.736.222 en de schulden f 134.508. Daartegenover stonden activa, andere dan de "vordering" op belanghebbende, ad f 26.307.
Door de opname ten laste van X Holding B.V. werden de schulden van de vennootschap tot minstens een bedrag van
f 60.000 onverhaalbaar, zodat de voor uitdeling beschikbare reserves met minimaal dit bedrag kunnen worden verhoogd.
5.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk (deels) aan belanghebbende is.
Nu de uitspraak van de inspecteur moet worden vernietigd en de aanslag verminderd acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt vergoeding berekend op f 3.550 (A1:1,3,5; factor 2).
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.796.000,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van f 3.550 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen,
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 75 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 3 juli 1998 door mrs. Holdert, Groeneveld en Onnes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 34636 (red.)]