4.1.2. de inspecteur:
Belanghebbende treedt op als overheid bij de zorg voor de infrastructuur binnen haar rayon, deze infrastructuur maakt immers een onlosmakelijk deel uit van het overkoepelende verkeersbeleid van de gemeente. De zorg voor een adequate verkeersdoorstroming is een overheidstaak voor een gemeente. Welke soort infrastructurele voorzieningen worden aangelegd, is niet van belang.
De busbanen maken deel uit van de openbare weg, van welk deel het gebruik aan beperkende bepalingen onderhevig is. Dit is overigens geen uitzonderlijke situatie, aangezien de verschillende verkeersstromen uit een oogpunt van verkeerstechniek, -veiligheid en -doorstroming worden gescheiden. Ook als een gemeente zelf een vervoersbedrijf exploiteert en in zoverre optreedt als belastingplichtige in de zin van de Zesde Richtlijn, geschiedt de aanleg van de infrastructuur door haar in haar hoedanigheid van overheidslichaam. Gemeenten die zelf geen vervoersbedrijf exploiteren, realiseren eveneens in hun hoedanigheid van overheid infrastructurele voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer. De noodzaak daartoe vloeit voort uit de op de gemeente rustende taak zorg te dragen voor een adequaat verkeers- en vervoerssysteem.
Belanghebbende brengt zelf de mogelijke aanleg van een trambaan in verband met de verkeerscirculatie binnen de stad Utrecht als geheel. In de "Schets hoogwaardig openbaar vervoer in en om Utrecht" staat immers als uitgangspunt vermeld dat hoogwaardig openbaar vervoer onderdeel dient uit te maken van een totaal verkeers- en vervoersbeleid.
In en krachtens artikel 4, vijfde lid, van de Zesde Richtlijn worden bepaalde lichamen, onder meer gemeenten, voor goederen- en personenvervoer imperatief als belastingplichtigen aangemerkt. Dit geldt alleen voor de vervoerswerkzaamheden als zodanig, niet voor handelingen of werkzaamheden die daarmee weliswaar in een bepaald verband staan, maar die in feite tot de taak van de overheid behoren. Het gaat om de exploitatie van een vervoerslijn en niet om de aanleg en/of exploitatie van een infrastructurele voorziening als een tramdijk. Infrastructurele voorzieningen worden gerealiseerd in het kader van het algemeen belang. Wanneer een publiekrechtelijk lichaam tevens een vervoersnet in exploitatie neemt, is dit een separate activiteit, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gekozen infrastructuur. Deze laatste verandert daardoor niet van karakter van overheidsvoorziening tot bedrijfsmiddel voor het vervoersbedrijf. Particuliere vervoersbedrijven plegen zich niet met de aanleg van infrastructuur bezig te houden. Indien dit in voorkomend geval toch gebeurt, kan niet worden gezegd dat de aanleg jegens de vervoersmaatschappijen wordt verricht. De aanleg heeft plaats ten behoeve van de eigenaar van de voorzieningen, de gemeente.
Voorts kan uit de omstandigheid dat de kosten van de infrastructuur niet kunnen worden gefinancierd uit de opbrengsten van het vervoer, worden afgeleid dat de aanleg van infrastructuur niet tot het ondernemerschap van de exploitant van de vervoersvoorziening dient te worden gerekend. Blijkens de Wet Personenvervoer wordt de infrastructuur voor 100 procent (interlokaal openbaar vervoer) dan wel voor 80 procent (lo-kaal openbaar vervoer) van rijkswege bekostigd. Deze subsidies op de aanleg worden verleend naast de subsidie op de daadwerkelijke exploitatie.
Alleen voorzieningen die niet direct tot de infrastructuur in bredere betekenis horen, bij voorbeeld de aanleg van wachthokjes en dergelijke, kunnen aan de vervoerstaak worden toegerekend en vallen dan onder de uitzondering op het overheidsoptreden.
Het gedeelte van de vecom/vetaginstallaties dat in de weg is aangebracht, maakt als zodanig daarvan deel uit en gaat erin op. Alleen die delen van de installaties die in de voertuigen zijn aangebracht, kunnen in een meer direct verband met de vervoersprestatie worden gebracht. De hieraan toe te rekenen voorbelasting is in de bezwaarfase alsnog in aftrek aanvaard.
De uitgaven ter zake van de doorstromingsprojecten hebben alle betrekking op voorzieningen die behoren tot de infrastructuur. De door belanghebbende in navolging van V en W toegepaste splitsing in voor subsidieverlening goedgekeurde en overige kosten kan niet worden gevolgd, omdat kennelijk tevens kosten die aan de gemeentelijke infrastructuur dienen te worden toegerekend, worden gefinancierd. V en W hanteert eigen criteria en heeft een eigen verantwoordelijkheid voor een goede infrastructuur en zal daarom bereid zijn kosten van infrastructurele voorzieningen geheel of gedeeltelijk over te nemen. Verkeerslichtbeïnvloedingsinstallaties hebben mede een gevolg voor andere weggebruikers. Zij maken daarom deel uit van de gehele infrastructuur en kunnen niet uitsluitend aan de exploitatie van de buslijn worden toegerekend.
Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het van belang is waarop een activiteit primair betrekking heeft: op de ondernemerstaak of op de overheidstaak van een publiekrechtelijk lichaam. Zodra is vastgesteld aan welke hoedanigheid een activiteit primair moet worden toegerekend, is het niet meer van belang dat met die activiteit mede doeleinden in het kader van de andere hoedanigheid worden gediend.
De geplande tramlijn zal in het geheel geen doorgang vinden. Wat deze lijn betreft, zal het dus nooit komen tot een daadwerkelijk optreden als ondernemer. De onderhavige studie kan daarom alleen aan de overheidstaak van belanghebbende dienstbaar zijn geweest.
In het advies van B worden belangrijke uitgavencomponenten, zoals "projectleider(s) en huisvesting projectbureau" zonder duidelijke motivering eenzijdig aan de exploitatie van de tram toegerekend. Met name gelet op het studiestadium waarin de kosten zijn gemaakt, is aannemelijk dat de desbetreffende personen zijn ingezet vanwege hun deskundigheid in bredere zin. In het advies zijn de kostencomponenten slechts zeer vaag benoemd en uitgewerkt, waardoor het beeld blijft bestaan dat de kosten betrekking hebben op het tramproject in de volle breedte en niet of nauwelijks op afgebakende voorzieningen of activiteiten die speciaal zien op het vervoer als zodanig. Voorts blijkt uit het advies dat kunstwerken, rails en dergelijke tot de ondernemerskosten worden gerekend, terwijl deze kosten deel uitmaken van de infrastructuur en dus tot de overheidstaak behoren.