ECLI:NL:GHAMS:1998:AA4224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P96/5443
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Holdert
  • J. Groeneveld
  • M. Kwantes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen onroerend-goedbelastingen en werktuigenvrijstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 1998 uitspraak gedaan in een beroep van X B.V. tegen de gemeente Y, vertegenwoordigd door de inspecteur, betreffende de onroerend-goedbelastingen voor het jaar 1990. Het beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de inspecteur, waarin aanslagen waren opgelegd die waren berekend op een waarde in het economische verkeer van f 2.058.000. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft het beroep ingesteld met het verzoek om vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslagen tot een waarde van f 788.000. De inspecteur heeft in zijn vertoogschrift geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak.

Tijdens de zitting op 6 februari 1998 zijn beide partijen verschenen, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur met bijstand van een derde partij pleitnota's hebben ingediend. De zaak draaide om de vraag of de asfaltmenginstallatie, die deel uitmaakt van het onroerend goed van de belanghebbende, kan worden aangemerkt als werktuig in de zin van de Verordening onroerend-goedbelastingen. Het Hof heeft vastgesteld dat de asfaltmenginstallatie een gebouwd eigendom is, maar dat de onderdelen die verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig, niet als gebouwde eigendommen kunnen worden aangemerkt.

Het Hof heeft geoordeeld dat de aanslagen moeten worden verminderd tot een waarde in het economische verkeer van f 845.000, waarbij de inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van f 1.420 en het betaalde griffierecht van f 75 moet worden vergoed. De uitspraak is op 13 maart 1998 gedaan door de rechters A. Holdert, J. Groeneveld en M. Kwantes, in tegenwoordigheid van griffier mr. Polman.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P96/5443
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente Y, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is op 17 december 1996 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door A als haar gemachtigde. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 11 november 1996 betreffende de aan belanghebbende opgelegde en op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen voor het jaar 1990.
Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van 15 april 1997.
De aanslagen zijn berekend naar een waarde in het economische verkeer van f 2.058.000 en zijn bij de bestreden uitspraak verminderd tot aanslagen berekend naar een waarde van f 1.995.000.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een waarde in het economische verkeer van uiteindelijk f 788.000.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 6 februari 1998 zijn verschenen vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van C.
Beide partijen hebben pleitnota's met bijlagen voorgedragen en overgelegd. Van de bijlagen heeft de wederpartij kennis kunnen nemen en deze heeft zich daarover kunnen uitlaten. Al deze stukken worden tot de gedingstukken gerekend.
2. Verordening
De onroerend-goedbelastingen werden in de gemeente Y in het jaar 1990 geheven krachtens de Verordening onroerend-goedbelastingen van 20 november 1986, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 31 maart 1987, nummer 70 (hierna: de Verordening). De Verordening is laatstelijk gewijzigd bij besluit van de gemeenteraad van 23 november 1989, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 6 april 1990, nummer 90.008919.
De Verordening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Heffingsgrondslag.
Artikel 4.
1. ...
5. Bij de toepassing van de leden 1 tot en met 3 blijft buiten aanmerking de waarde van tot het onroerende goed behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
6. ..."
3. Tussen partijen vast staande feiten
3.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen hebben betrekking op de zakelijk gerechtigden belasting en de gebruikersbelasting van het aan belanghebbende toebehorende en bij haar in gebruik zijnde onroerend goed, plaatselijk bekend a-straat 19. Dit onroerende goed bestaat uit grond/infrastructuur, een kleine weegbrug, een kantoortje en een asfaltmenginstallatie.
3.2. De onder 3.1 bedoelde asfaltmenginstallatie bestaat uit een viertal delen:
1. het voorste gedeelte, bestaande uit een betonfundering met een doseergroep, welke met bouten aan de betonnen vloer is bevestigd;
2. het tweede gedeelte, dat met transportbanden is verbonden met het voorste gedeelte, bestaande uit een betonfundering waarop met bouten en moeren een stalen draagconstructie zonder omkasting is vastgemaakt. In de draagconstructie zijn opgenomen: een droog/zeefinstallatie, bitumentanks en verpomping, vulstofsilo's, menggroep en een ontstoffingsinstallatie;
3. het derde gedeelte, dat met het tweede gedeelte is verbonden door middel van een ophaalinrichting, bestaande uit een betonfundering waarop met bouten moeren een stalen draagconstructie is geplaatst. In deze draagconstructie is de eindgroep geplaatst;
4. de in een container opgestelde besturingsapparatuur voor de zich in de delen 1, 2 en 3 bevindende onderdelen.
3.3. Een asfaltmenginstallatie verricht de volgende werkzaamheden. Uit een aantal trechterbakken wordt zand en grind via een transportband getransporteerd naar een droog/zeefinstallatie waarbij deze grondstoffen worden verhit tot circa 170 graden Celsius. Aan het mengsel van zand en grind, worden vulstof en bitumen toegevoegd. Dit mengsel wordt gtransporteerd naar een weeginstallatie en vervolgens naar een menginstallatie. Het gereed produkt wordt via transportbanden naar een voorraadsilo gevoerd.
4. Geschil
In geschil is of de asfaltmenginstallatie, afgezien van de draagconstructies, funderingen, betonvloer en terreinverlichting, kan delen in de werktuigenvrijstelling van artikel 4, vijfde lid van de Verordening, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist. Voorts is tussen partijen nog in geschil of de waarde in het economische verkeer van de draagconstructies, funderingen, betonvloer en terreinverlichting is te stellen op f 287.400 zoals de inspecteur uiteindelijk stelt, dan wel op 80% daarvan zoals belanghebbende meent.
5. Standpunten van partijen
5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende nog verklaard dat hij zijn verzoek om vergoeding van de totale proceskosten intrekt.
Voorts heeft hij desgevraagd ter zitting verklaard dat de bij de bouw van de asfaltcentrale in acht genomen specifieke eisen voornamelijk betrekking hebben op de eisen welke voortvloeien uit de gewenste produktie van de centrale.
5.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat
hij er zonder nader onderzoek van uit wil gaan dat belanghebbende van haar gewijzigd adres mededeling heeft gedaan vóór 30 oktober 1996.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Partijen hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de asfaltmenginstallatie tezamen met funderingen, draagconstructies, betonvloer en terreinverlichting als één gebouwd eigendom moet worden beschouwd. Het Hof heeft geen reden hen daarin niet te volgen. Voor de toepassing van de werktuigenvrijstelling dient de vraag te worden beantwoord of tot dat gebouwde eigendom werktuigen behoren, die verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
6.2. De inspecteur stelt met juistheid dat de asfaltmenginstallatie een gebouwd eigendom is. De inspecteur miskent echter dat een gebouwd eigendom niet tevens werktuig kan zijn.
Het Hof is van oordeel dat de asfaltmenginstallatie een gebouwd eigendom is ter vervaardiging van asfalt met behulp van tot die gebouwde eigendom behorende werktuigen.
De inspecteur heeft in deze procedure niet gesteld dat, afgezien van de draagconstructies, funderingen, de betonvloer en de terreinverlichting, sprake is van onderdelen die verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig.
6.3. De inspecteur heeft evenmin gesteld dat met betrekking tot een of meer van die onderdelen op zichzelf sprake is van een gebouwd eigendom. Uit de stukken kan dit ook, zonder nadere toelichting welke niet is gegeven, door het Hof niet worden afgeleid.
Al deze onderdelen merkt het Hof mitsdien en gelet op hun fincite in het produktieproces aan als werktuigen in de zin van de Verordening.
6.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de asfaltmenginstallatie, met uitzondering van de draagconstructies, funderingen, de betonvloer en de terreinverlichting, op grond van het bepaalde in artikel 4, vijfde lid van de Verordening buiten aanmerking moet blijven bij het vaststellen van de heffingsgrondslag.
6.5. Met betrekking tot de waarde van de draagconstructies, funderingen, de betonvloer en de terreinverlichting heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld, dat deze moet worden bepaald op 80% van de stichtingskosten, omdat de asfaltcentrale volgens specifieke eisen van belanghebbende is gebouwd, welke geen waarde vertegenwoordigen voor een derde. De inspecteur heeft deze stelling bestreden en belanghebbende - op wie de bewijslast te dezen rust - is er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd zijn stelling aanemelijk te maken dat sprake is van gemaakte stichtingskosten welke voor derden geen waarde hebben.
6.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is, dat de uitspraak van de inspecteur moet worden vernietigd en dat de aanslagen moeten worden verminderd tot aanslagen berekend naar een waarde in het economische verkeer van f 287.400 voor de draagconstructies, funderingen, betonvloer en terreinverlichting + f 528.000 voor grond + f 30.000 voor kantoor en weegbrug, ofwel in totaal afgerond f 845.000.
7. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de kosten vastgesteld op f 1.420, te weten f 710 vermenigvuldigd met twee punten voor proceshandelingen en met een als wegingsfactor.
8. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
- vermindert de aanslagen tot aanslagen berekend naar een waarde in het economische verkeer van f 845.00,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van f 1.420 en gelast de gemeente Y dit bedrag aan belanghebbende te betalen, en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van f 75 te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 13 maart 1998 door mrs. Holdert, Groeneveld en Kwantes, in tegenwoordigheid van mr. Polman als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 34314 (red.)]