ECLI:NL:GHAMS:1998:AA4195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P96/02659
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Bijl
  • A. Boersma
  • M. den Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing bij verhuur van sportwagens voor trouwvervoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 1998 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep van X B.V. was gericht tegen een uitspraak van de inspecteur over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 1990. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk vastgesteld op f 30.000,-, maar was door de inspecteur verlaagd tot f 7.075,- aan enkelvoudige belasting, verhoogd met f 2.699,- aan heffingsrente. De belanghebbende stelde dat de verhuur van sportwagens voor trouwvervoer onder het verlaagde btw-tarief viel, maar de inspecteur was van mening dat dit niet het geval was.

De zaak kwam aan de orde nadat de belanghebbende, die sportwagens verhuurde voor trouwplechtigheden, een beroepschrift had ingediend. De inspecteur had in zijn uitspraak aangegeven dat de verhuur van de auto’s niet als trouwvervoer kon worden aangemerkt, omdat het zelfstandig laten rijden door het bruidspaar het belangrijkste element van de overeenkomst vormde. De belanghebbende voerde aan dat de begeleiding door een medewerker van belanghebbende en de voorwaarden van de huurovereenkomst wezenlijk waren voor de dienst die werd aangeboden.

Het Hof oordeelde dat de verhuur van de sportwagens niet onder het verlaagde tarief viel, omdat de diensten zich richtten op het zelfstandig laten rijden van het bruidspaar en niet op het vervoer van het bruidspaar zelf. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet kon vertrouwen op eerdere goedkeuringen van de inspecteur voor het toepassen van het lage tarief. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
kenmerk P96/02659
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 15 juli 1996, ingediend door de gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 15 juli 1996 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 1990. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 5 december 1996.
De aanslag is berekend op een belastingbedrag van f 30.000,- en is bij de bestreden uitspraak verminderd tot een bedrag van f 7.075,- aan enkelvoudige belasting, verhoogd met f 2.699,- aan heffingsrente.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en de aanslag.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 11 september 1997 zijn verschenen de gemachtigde voornoemd, tot bijstand vergezeld van A, alsmede de inspecteur, tot bijstand vergezeld van B.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Daarnaast heeft hij overgelegd een bezwaarschrift inzake de omzetbelasting over het tijdvak 1 februari tot en met 28 februari 1997, de uitspraak hierop en foldermateriaal. De inspecteur was bekend met deze stukken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft de beschikking over een aantal antieke auto's, nieuwe en klassieke limousines en sportwagens, veelal two-seaters van onder meer de merken Chevrolet, Ferrari, Jaguar, Lamborghini, Mercedes, Porsche en Volkswagen.
2.2. Belanghebbende heeft de sportwagens speciaal aangeschaft voor de verhuur bij trouwplechtigheden. Bij een dergelijke verhuur rijdt een medewerker van belanghebbende naar het door het bruidspaar opgegeven adres; vervolgens rijdt de bruidegom na enige instructie zelf in de auto terwijl de medewerker van belanghebbende de verhuurde sportwagen begeleidt en bewaakt; na afloop van de afgesproken huurperiode rijdt de medewerker van belanghebbende de auto weer terug naar de garage van belanghebbende.
Het komt voor dat de medewerker gedurende de dag de auto naar een foto-lokatie rijdt of een ritje maakt met een van de gasten naast zich. Volgens de door belanghebbende gehanteerde algemene voorwaarden behorende bij de "Huurovereenkomst trouwauto's" zijn de gemaakte verkeersovertredingen voor rekening van het bruidspaar.
De begeleiding en bewaking door een medewerker van belanghebbende is nadrukkelijk bedongen in het kader van de cascoverzekering van de auto's. De bruidegom rijdt veelal slechts 5-10% van het aantal per dag verreden kilometers.
Belanghebbende heeft op deze prestatie het verlaagde tarief toegepast.
2.3. Het komt voor dat belanghebbende, naast de hiervoor omschreven prestatie, tevens zorgdraagt voor het vervoer van personen bij enige trouwgelegenheid door het ter beschikking stellen van volgwagens met chauffeur. Niet in geschil is dat deze prestatie valt onder het verlaagde tarief.
2.4. Bij brief van 28 maart 1996 heeft de staatssecretaris kenbaar gemaakt dat "de in het kader van trouwvervoer plaatsvindende verhuur van een auto met chauffeur is aan te merken als trouwvervoer" waarop het verlaagde tarief van toepassing is. De enkele verhuur van een auto bestempelde de staatssecretaris niet als "vervoersprestatie".
Op 12 juli 1996 heeft de staatssecretaris geschreven dat "trouwvervoer met sportauto's ... tegen het lage BTW-tarief (kan) plaatsvinden". Voorts bevat de brief de volgende passage
In het door u geschetste geval wordt de bruidsauto voor verreweg het grootste deel van de afstand bestuurd door de chauffeur, maar voor een korte afstand ook door de bruid of bruidegom. Ik kan mij er in beginsel mee verenigen dat ook in dergelijke situaties, waarbij het vervoer van het bruidspaar het belangrijkste element van de overeenkomst vormt, het verlaagde tarief wordt toegepast. Indien de verhuur van de trouwauto echter het belangrijkste bestanddeel van de overeenkomst vormt, is het algemene tarief van toepassing. De beoordeling van een en ander is uiteraard afhankelijk van de zich ter zake voordoende feiten en omstandigheden die door de belastingdienst moeten worden beoordeeld.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de verhuur van sportwagens in de situatie als omschreven in 2.2, valt onder het verlaagde tarief.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota.
4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat het in feite gaat om taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer; dat na invoering van de Wet personenvervoer in 1988 trouwvervoer de facto laag belast bleef; dat de medewerker slechts incidenteel een gast van het bruidspaar meeneemt voor een ritje; dat de genoemde dure auto's niet zonder begeleiding verhuurd worden; dat het voor de kwalificatie trouwvervoer geen verschil mag maken of het bruidspaar zelf rijdt of gereden wordt.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat de bezwaarschriften tegen de voldoening van omzetbelasting in 1997 geen melding maken van de feitelijke situatie; dat trouwvervoer op grond van mededelingen van de staatssecretaris onder het lage tarief valt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De onder 2.2 genoemde diensten richten zich op het zelfstandig laten rijden van het bruidspaar in het kader van trouwplechtigheden. Het rijden van de auto naar de opgegeven plaats door een medewerker van belanghebbende en het na afloop van de overeengekomen periode weer terugrijden naar de garage zijn ondergeschikt aan de door het bruidspaar beoogde dienst, wat er zij van het aantal hiermee gemoeide kilometers.
Dit zelfstandig laten rijden door het bruidspaar kwalificeert het Hof als het tegen een vergoeding beschikbaar stellen van een auto en niet als het vervoer van het bruidspaar. Alsdan is er ook geen sprake van trouwvervoer. Anders dan de gemachtigde stelt is de enkele omstandigheid dat de sportauto wordt gehuurd bij gelegenheid van een trouwpartij niet voldoende om deze huur aan te merken als trouwvervoer, ook niet wanneer deze huur onderdeel is van een meer omvattende prestatie waarvan trouwvervoer deel uitmaakt.
Ook de brief van de staatssecretaris kan niet het vertrouwen hebben gewekt dat het zelfstandig laten rijden aangemerkt kan worden als trouwvervoer en daarom belast kan worden naar het verlaagde tarief.
5.2. De inspecteur is niet gehouden te handelen overeenkomstig het beleid dat ambtenaren van de belastingdienst in een ander ambtsgebied voeren. Voor haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft belanghebbende uitsluitend gesteld dat diverse inspecteurs verschillende standpunten innemen. Haar beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.
5.3. Belanghebbende heeft na 1 januari 1997 bezwaar gemaakt tegen de op eigen aangifte betaalde of terugontvangen omzetbelasting door zich te beroepen op toepassing van het lage tarief "inzake trouwvervoer met sportauto's" en de inspecteur heeft deze bezwaarschriften gehonoreerd. Anders dan belanghebbende stelt kan belanghebbende aan deze gang van zaken echter niet het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat de inspecteur ook voor het onderhavige tijdvak het lage tarief van toepassing zou achten. Daarbij acht het Hof van belang dat het overgelgde bezwaarschrift zonder nadere omschrijving van de feiten spreekt van trouwvervoer met personenauto's zonder dat omschreven wordt of van dergelijk vervoer de facto sprake is, de teruggave zonder nader onderzoek is verleend en belanghebbende wist dat de onderhavige kwestie in geschil was en de inspecteur nimmer expliciet kenbaar heeft gemaakt dat hij zou terugkomen op het standpunt als verwoord in de in geschil zijnde uitspraak op het bezwaarschrift dan wel in het vertoogschrift.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
De uitspraak is vastgesteld op 22 januari 1998 door mrs. Bijl, Boersma en Den Boer, in tegenwoordigheid van mr. Visser als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 34181 (red.)]