ECLI:NL:GHAMS:1997:AA4421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P95/5058
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Bijl
  • J. Boersma
  • M. Den Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en de vraag of vrachtkosten tot de vergoeding behoren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 1997 uitspraak gedaan in een beroep van X B.V. tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1989. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 27 oktober 1995 een naheffingsaanslag had opgelegd. De belanghebbende, X B.V., had een beroepschrift ingediend op 7 december 1995, dat later werd aangevuld. De naheffingsaanslag betrof een bedrag aan enkelvoudige belasting en heffingsrente, die door de inspecteur was verminderd in de bestreden uitspraak.

Tijdens de zitting op 12 juni 1997 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur verschenen. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen, waarin onder andere de leveringsvoorwaarden van belanghebbende zijn besproken. De zaak draait om de vraag of de vrachtkosten die in rekening zijn gebracht bij de afnemers, behoren tot de vergoeding in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof oordeelt dat de betalingen die belanghebbende aan PTT Post doet, voortkomen uit een afzonderlijke rechtsverhouding tussen belanghebbende en haar afnemers, en dat de inspecteur geen vertrouwen heeft gewekt dat de vrachtkosten niet tot de vergoeding behoorden.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur en oordeelt dat de naheffingsaanslag op het juiste bedrag is berekend. De proceskosten worden niet toegewezen. De uitspraak is vastgesteld door de rechters A. Bijl, J. Boersma en M. Den Boer, en is ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
kenmerk P95/5058
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 7 december 1995, ingediend door haar gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 27 oktober 1995 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1989. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 5 april 1996.
De naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van f - aan enkelvoudige belasting, vermeerderd met f - heffingsrente, en is bij de bestreden uitspraak verminderd tot bedragen van respectievelijk f en f -.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van f - aan enkelvoudige belasting en een dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Met toestemming van de voorzitter van de belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 12 juni 1997 zijn verschenen de gemachtigde, alsmede de inspecteur.
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende was in 1989 onder meer actief in de verkoop van hard- en software. Belanghebbende biedt haar goederen aan door middel van een catalogus en levert de bestelde goederen aan de afnemers door verzending via PTT Post.
2.2. De door belanghebbende in het onderhavige tijdvak gehanteerde leveringsvoorwaarden vermelden onder meer het volgende:
3. Prijzen
a. de door X opgegeven prijzen gelden voor levering af magazijn en zijn exclusief BTW, ...
...
8. Betaling
a. Betaling van het volledig gefactureerde bedrag dient uiterlijk binnen 30 dagen na factuurdatum te geschieden in contant geld of middels overmaking op de bankrekening van X zoals aan de afnemer opgegeven. ...
...
9. Eigendom en risico
...
d. Voor verzending c.q. transport van produkten af magazijn aan het door de afnemer op te geven adres wordt door X zorg gedragen voor rekening en risico van de afnemer. X is steeds bevoegd verzekering van het transport voor rekening van de afnemer af te sluiten, maar is daartoe slechts verplicht indien en voorzover zij zich uitdrukkelijk en schriftelijk jegens de afnemer heeft verbonden. De kosten van transport en verzekering zijn niet in de opgegeven prijzen inbegrepen maar worden afzonderlijk in rekening gebracht en dienen eveneens voorafgaand aan de levering te worden betaald. De door X gehanteerde tarieven zullen de afnemer op diens verzoek bekend worden gemaakt.
2.3. Bij verzending aan afnemers vermeldt belanghebbende de vrachtkosten afzonderlijk op de facturen. Over deze bedragen brengt zij geen omzetbelasting in rekening.
2.4. Belanghebbende en PTT Post hebben in 1988 een overeenkomst gesloten voor de verzending van pakjes en/of postpakketten. Belanghebbende was op grond van deze overeenkomst (onder meer) verplicht stukken en pakketten uitsluitend aan PTT Post ter verzending aan te bieden (behoudens schriftelijke toestemming) en maandelijks de kosten van verzending aan PTT Post te voldoen.
2.5. Op haar aangifte over juli 1991 vermeldde belanghebbende in rubriek 5, onder a, "ter zake van door mij verrichte leveringen en verleende diensten" een bedrag van f 837,- als "belast met 0%/heffing verlegd naar afnemer"; dit bedrag had, naar belanghebbende in de conclusie van repliek verklaarde, betrekking op de portkosten. Per saldo leidde deze aangifte tot een terug te ontvangen bedrag van f -. De inspecteur heeft een teruggaaf tot dit bedrag verleend.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de in rekening gebrachte vrachtkosten behoren tot de vergoeding zoals bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) ter zake van de levering van goederen. Zo ja, dan is voorts in geschil of het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat naheffing achterwege dient te blijven.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de onder 1 opgenomen pleitnota.
4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat hij niet weet waarom op de aangifte over juli 1991 f 837,- vermeld staat als vergoeding voor een door belanghebbende verrichte dienst; dat het bij muziekpost gaat om verzending van via een catalogus bestelde cd's met behulp van voorgefrankeerde doosjes van PTT Post en dat ook dan de afnemer geen opdrachtgever van PTT Post hoeft te zijn; dat de afnemers van belanghebbende in de catalogus kunnen zien dat de portokosten voor hun rekening zijn en dat dit ook op de bestelbon staat; dat de kosten van geweigerde bestellingen voor rekening van belanghebbende komen en dat in het contract van belanghebbende met PTT Post niet staat dat de afnemer betaalt.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat in beginsel de Wet bepaalt of een doorlopende post al dan niet tot de vergoeding behoort; dat de leveringsvoorwaarden alleen de relatie belanghebbende-afnemer raken; dat PTT Post de afnemers niet zal aanspreken voor de portokosten; dat verzending in voorgefrankeerde pakjes niet is te vergelijken met de onderhavige gang van zaken, omdat de mededeling van de staatssecretaris alleen op de doosjes zelf ziet.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 1992, BNB 1992/122, gesteld dat de door haar gehanteerde leveringsvoorwaarden een rechtsverhouding creëren tussen haar afnemers en PTT Post.
Gesteld noch gebleken is dat PTT Post op enig moment op de hoogte was van deze door belanghebbende gestelde rechtsverhouding, dan wel van enige financiële verplichting van de afnemers van belanghebbende jegens PTT Post. Naar het oordeel van het Hof zijn de betalingen die belanghebbende aan PTT Post doet, betalingen uit hoofde van de onder 2.4 vermelde overeenkomst en berust het doorbereken van deze kosten op een afzonderlijke rechtsverhouding tussen belanghebbende en haar afnemers. Alsdan behoort het gehele door belanghebbende aan de afnemers in rekening gebrachte bedrag tot de vergoeding in de zin van artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet.
5.2. Het bedrag dat belanghebbende blijkens de overgelegde facturen aan haar afnemers in rekening brengt bestaat uit de prijs van de geleverde goederen, omzetbelasting en vrachtkosten. Aldus behoren tot de door belanghebbende in rekening gebrachte bedragen geen bedragen die bij of krachtens artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 met doorlopende posten zijn gelijkgesteld.
5.3. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat bij eerdere contacten tussen belanghebbende en medewerkers van de belastingdienst aan de orde is geweest of de kosten van verzending van goederen al dan niet tot de vergoeding behoorden. Nu uit geen enkel stuk blijkt dat de kosten van verzending punt van aandacht hebben gevormd, is de enkele omstandigheid dat de toenmalige directeur van belanghebbende kan verklaren dat de medewerker van de belastingdienst opmerkingen heeft gemaakt waaruit kon worden afgeleid dat de werkwijze van belanghebbende correct zou zijn bevonden, onvoldoende om aan te nemen dat deze medewerker zodanige uitlatingen heeft gedaan dat rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt.
In dit verband merkt het Hof nog op dat de vermelding van een bedrag van f 837,- op de aangifte over het tijdvak juli 1991 bij "belast met 0%/heffing verlegd naar afnemer" door de inspecteur bezwaarlijk kon worden opgevat als het bedrag van de doorberekende vrachtkosten. Het aanvaarden van evenbedoelde aangifte kan derhalve bij belanghebbende niet het rechtens te honoreren vertrouwen hebben gewekt dat de inspecteur met haar van mening was dat de onderhavige vrachtkosten niet tot de vergoeding voor levering van goederen behoorden.
5.4. Bij besluit van 10 juni 1992, nr. VB 91/311 (VN 1992, blz. 1972), heeft de staatssecretaris van Financiën meegedeeld dat het bedrag van de portokosten bij de levering van het product Muziekpost onder voorwaarden buiten de heffing van omzetbelasting kan blijven. Bij besluit van 22 maart 1993, nr. VB 93/138 (VN 1994, blz. 247), heeft de staatssecretaris een soortgelijke mededeling gedaan inzake Cosmeticapost. In dergelijke gevallen betreft het een voorgefrankeerde verpakking ("postzegel met envelop").
Naar 's Hofs oordeel kan het doorberekenen van vrachtkosten ter zake van de verzending van door belanghebbende aan derden geleverde goederen niet op één lijn worden gesteld met de levering van voorgefrankeerde verpakkingen. Reeds op die grond heeft de inspecteur door het tot de vergoeding rekenen van de onderhavige vrachtkosten het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
5.5. Gelet op het voorafgaande is het gelijk aan de inspecteur. Tussen partijen is alsdan niet in geschil dat de naheffingsaanslag op het juiste bedrag is berekend.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
De uitspraak is vastgesteld op 23 oktober 1997 door mrs. Bijl, voorzitter, Boersma en Den Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Maat als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 33893 (red.)]