ECLI:NL:GHAMS:1997:AA4396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P96/1967
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Smit
  • mr. Verrips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst over aftrekbaarheid van fysiotherapie-kosten in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep van een professionele altvioliste tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992, waarbij de inspecteur de aftrek van fysiotherapie-kosten had geweigerd. De belanghebbende stelde dat deze kosten noodzakelijk waren voor het behoud van haar inkomen als musicus. De inspecteur handhaafde de aanslag, maar de belanghebbende verzocht om vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.025.

De zaak werd behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, waar de belanghebbende haar standpunt onderbouwde met verklaringen van haar huisarts en fysiotherapeut. Het Hof oordeelde dat de fysiotherapie-kosten wel degelijk aftrekbaar waren, omdat deze uitsluitend voortvloeiden uit haar beroep en niet als persoonlijke verzorging konden worden aangemerkt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de inspecteur, verminderde de aanslag en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 1 augustus 1997, waarbij mr. Smit de uitspraak vaststelde en mr. Verrips als griffier optrad.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
kenmerk P96/1967
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zevende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst
te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20 mei 1996, ingediend door belanghebbende, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 11 april 1996, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.678 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep, aangevuld bij schrijven van 11 oktober 1996, strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.025.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 25 juni 1997 zijn verschenen de echtgenoot van belanghebbende als haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is professioneel altvioliste. In het onderhavige jaar is zij diverse malen door een fysiotherapeut behandeld.
2.2. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 49.025. In de aangifte was een bedrag van ƒ 653 als aftrekbare kosten ter zake van fysiotherapie aangegeven.
2.3. De inspecteur heeft de aftrek van de fysiotherapie-kosten geweigerd en een correctie aangebracht van ƒ 653.
De aanslag, gedagtekend 30 november 1995, werd opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.678.
2.4. Belanghebbende maakte bij schrijven van 25 november 1995 bezwaar tegen de aanslag. Bij de bestreden uitspraak van 11 april 1996 werd het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
3. Geschil
In geschil is of de uitgaven terzake van fysiotherapie voor belanghebbende ingevolge de artikelen 35, 36 en 37 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB '64) tot de uitgaven ter verwerving, inning en behoud van inkomsten behoren en deswege bij het bepalen van het belastbare inkomen van belanghebbende in aftrek kunnen worden gebracht, zoals belanghebbende bepleit en de inspecteur betwist.
4. Standpunten van partijen
Het Hof verwijst naar de stukken van het geding, welke kort en zakelijk weergegeven, de volgende standpunten van partijen inhouden.
Belanghebbende:
4.1. In haar beroepschrift, zoals aangevuld bij schrijven van 11 oktober 1996, stelt belanghebbende dat de fysiotherapie voor haar tot de uitgaven tot verwerving, inning en behoud van haar inkomsten uit dienstbetrekking behoort.
Deze kosten zijn immers uitsluitend voor haar beroep gemaakt. Er is geen sprake van preventieve behandelingen. Ter onder-steuning van haar stelling heeft belanghebbende een verklaring van haar huisarts en haar fysiotherapeut overgelegd (gedagtekend 27 september 1996), welke tot de gedingstukken behoort, waarin deze stellen dat: ... "de noodzaak van de fysiotherapeutische behandelingen die zij sinds geruime tijd van de tweede onder-getekende ontvangt, uitsluitend voortvloeit uit haar beroep van musicus. De gevolgen van haar fysiek zware werk als altvioliste maken het onvermijdelijk dat zij regelmatig wordt behandeld; dit dient er bovendien voor om het haar mogelijk te maken het werk voort te zetten. Indien zij haar beroep niet zou uitoefenen, zouden de behandelingen niet nodig zijn geweest." Ter zitting heeft de gemachtigde namens belanghebbende hieraan toegevoegd dat, indien de inspecteur een en ander betwistte, op diens verzoek terzake een contra-expertise had kunnen plaatsvinden.
4.2. Voorts stelt belanghebbende dat de fysiotherapie-kosten voor haar een veel hoger bedrag belopen dan het bedrag dat de gemiddelde Nederlander aan fysiotherapie besteedt. Volgens opgave door het NIVEL (Nederlands Instituut voor Eerstelijns-gezondheidszorg) te Utrecht voor het jaar 1994 heeft slechts 13,7% van de Nederlandse bevolking gebruik gemaakt van de diensten van een fysiotherapeut. Per gebruiker/ziekenfonds-verzekerde (gegevens voor particuliere verzekerden waren niet beschikbaar) werd in dat jaar gemiddeld ca. ƒ 800 uitgegeven.
Een en ander houdt in dat de gemiddelde Nederlander ca. ƒ 110 aan fysiotherapie uitgeeft.
De inspecteur:
4.3. De inspecteur stelt dat de kosten voor fysiotherapie naar hun aard niet aftrekbaar zijn omdat zij zijn gemaakt om een goede of verbeterde gezondheid te bereiken en derhalve moeten worden gerekend tot de sfeer van de inkomensbesteding. De noodzaak van fysiotherapie voor belanghebbende kan ook het gevolg zijn van andere oorzaken dan uitsluitend haar beroep, d.i. haar algemene fysieke gesteldheid. De vervulling van de dienstbetrekking behoort dan tot het geheel van oorzaken dat de uitgaven noodzakelijk maakte.
4.4. De fysiotherapie-kosten zijn aan te merken als kosten voor persoonlijke verzorging en derhalve niet aftrekbaar op grond van artikel 36, lid 1, onderdeel g, van de Wet IB '64.
4.5. De inspecteur stelt voorts dat uit de gegevens van de NIVEL dient te worden afgeleid dat Nederlanders in het alge-meen in belangrijke mate naar de fysiotherapeut gaan. Ten aanzien van het vergelijkingscriterium is alsdan vereist dat wordt gekeken naar wat de gemiddelde gebruiker van fysio-therapie daaraan uitgeeft (1994: ca. ƒ 800).
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Voor de beoordeling of sprake is van aftrekbare kosten ingevolge artikel 35 Wet IB '64 dient te worden vastgesteld of de onderhavige kosten zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van de inkomsten van belanghebbende en in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is. De kosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan hetgeen personen die soortgelijke inkomsten niet genieten, doch voor het overige in dezelfde omstandigheden als belanghebbende verkeren, deswege plegen te maken. De in de artikelen 36 en 37 Wet IB '64 opgenomen normeringen en beperkingen dienen hierbij in acht te worden genomen.
5.2.1. In het algemeen vallen kosten voor medische hulp als de onderhavige niet onder de aftrekbare kosten gemaakt tot verwerving van inkomsten, doch behoren deze tot de particu-liere uitgaven die naar hun aard niet aftrekbaar zijn. Dit is echter anders indien zodanige kosten zijn gemaakt uitsluitend voor de vervulling van de dienstbetrekking.
Gelet op de door belanghebbende overgelegde verklaring van de huisarts en de fysiotherapeut, welke verklaring door de inspecteur onvoldoende gemotiveerd is bestreden, acht het Hof aannemelijk dat deze situatie zich hier voordoet.
5.2.2. Het Hof acht aannemelijk dat de in geding zijnde kosten niet overtreffen hetgeen voor een altviolist, met klachten als die van belanghebbende, gebruikelijk is. De inspecteur heeft niet gesteld dat de uitgaven ongebruikelijk hoog zijn.
5.2.3. Ook heeft de inspecteur, tegenover de gemotiveerde stellingen van belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat anderen (gedeeltelijk) dezelfde kosten voor fysiotherapie plegen te maken. De door belanghebbende aangehaalde gegevens van de NIVEL tonen veeleer het tegendeel. De omstandigheid dat slechts 13,7% van de Nederlandse bevolking gebruik maakt van de diensten van een fysiotherapeut brengt mede dat uitgaven voor fysiotherapie als de onderhavige een abnormaal karakter hebben en niet ook worden gedaan door personen die geen altviolist zijn maar overigens in dezelfde omstandigheden verkeren.
5.2.4. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat in het onderwerpelijke geval uitsluitend haar beroep van altvioliste noopte tot het maken van de onderhavige kosten en dat deze kosten voor iemand als belanghebbende geenszins tot de gebruikelijke uitgaven behoort. Derhalve vallen deze kosten onder de aftrekbare verwervingskosten.
5.3. De stelling van de inspecteur dat sprake zou zijn van kosten voor persoonlijke verzorging welke ingevolge artikel 36, lid 1, onderdeel g, Wet IB '64 niet aftrekbaar zijn wordt door het Hof verworpen. Zowel naar het spraakgebruik als naar de maatschappelijke opvattingen wordt fysiotherapie geacht tot de (para-)medische behandelingen te behoren.
5.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden uitspraak van de inspecteur niet in stand kan blijven.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak van de inspecteur moet worden vernietigd en de aanslag verminderd acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de kosten vastgesteld op de reiskosten van de gemachtigde van belanghebbende om de zitting van 25 juni 1997 bij te wonen.
Het Hof bepaalt deze reiskosten in goede justitie op ƒ 25.
Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
7. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de bestreden uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag naar een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.025;
- gelast de inspecteur belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ad ƒ 75 te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ƒ 25 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 1 augustus 1997 door mr Smit, in tegenwoordigheid van mr Verrips als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 33645 (red.)]