ECLI:NL:GHAMS:1996:AA4309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
P95/5006
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Schaap
  • Mr. Geel-Cieraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 oktober 1996 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende, X, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen. Het beroep is ingediend op 2 december 1995, gericht tegen een uitspraak van de inspecteur van 23 oktober 1995, die de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 had opgelegd. De aanslag was berekend op een belastbaar inkomen van f 3.463.419. Belanghebbende verzocht om vermindering van de aanslag tot f 3.303.419, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet tijdig de gronden van het bezwaar had gemotiveerd.

De gemachtigde van belanghebbende voerde aan dat de belastingdienst niet klantvriendelijk was en dat belastingplichtigen niet niet-ontvankelijk verklaard mochten worden bij niet-gemotiveerde bezwaarschriften. De inspecteur stelde echter dat belanghebbende meerdere keren de gelegenheid had gekregen om zijn bezwaar te motiveren, maar dit niet had gedaan. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat belanghebbende meer dan een jaar in gebreke was gebleven en drie keer de kans had gekregen om het verzuim te herstellen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was uitgesproken. Hierdoor was behandeling van de inhoudelijke geschilpunten in deze beroepsprocedure niet mogelijk. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur, waarbij de gemachtigde een pleitnota had overgelegd en de inspecteur had gereageerd op de ingediende stukken.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P95/5006
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achtste Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 december 1995, ingediend door gemachtigde van belanghebbende en aangevuld bij schrijven van 31 mei 1996.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 oktober 1995, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991.
De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van f 3.463.419. Het bezwaar tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 3.303.419.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 25 september 1996 zijn verschenen voormelde gemachtigde, vergezeld van de advocaat van belanghebbende, en van de zoon en de broer van belanghebbende. De inspecteur is verschenen. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. Voorts is overgelegd een kopie van een brief van 18 oktober 1995 van de gemachtigde aan de inspecteur. De inspecteur heeft daarvan kennis genomen en heeft daarop kunnen reageren.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991 was gedagtekend 29 april 1994. De gemachtigde heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend met dagtekening 10 juni 1994, hetwelk op 14 juni 1994 bij de Belastingdienst is binnengekomen.
Het bezwaar vermeldde: 'Aangezien ik nog niet alle gegevens compleet heb, zal ik dit bezwaar binnen afzienbare tijd nader motiveren.'
2.2. Ruim een jaar later was nog geen motivering door de inspecteur ontvangen. In verband daarmee heeft deze zich op 22 juni 1995 telefonisch tot de gemachtigde gewend, die beloofde dat de motivering in week 27 (eindigend op 6 juli 1995) zou worden verstrekt.
2.3. Omdat nog geen motivering was ontvangen heeft de inspecteur zich wederom op 31 augustus 1995 telefonisch tot de gemachtigde gewend, die toezegde de motivering voor 15 september 1995 te verstrekken.
2.4. Met dagtekening 5 oktober 1995 heeft de inspecteur de gemachtigde medegedeeld: 'Indien ik op 18 oktober 1995 geen nadere motivering in mijn bezit heb, zal ik het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.'
2.5. Ter zitting heeft de gemachtigde een kopie van een telefaxbericht d.d. 18 oktober 1995 overgelegd waarin hij uitstel voor de nadere motivering vraagt tot 15 november 1995.
2.6. Bij de uitspraak d.d. 23 oktober 1995 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
2.7. In zijn beroepschrift, zoals dit na aanmaning is aangevuld op 31 mei 1996, vraagt de gemachtigde het belastbare inkomen met f 160.000 te verlagen in verband met een gedeeltelijke afkoop van alimentatie, die zou zijn besloten in een overdracht van een woning aan de ex-echtgenote; dat in die akte gesproken wordt van een overdracht bij wege van schenking doet daaraan volgens gemachtigde niet af.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar en, bij bevestigende beantwoording, of het onder 2.7. vermelde bedrag aftrekbaar is.
4. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van dit geding.
Zakelijk samengevat hebben partijen in die stukken en nader ter zitting omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar het volgende gesteld:
4.1. de gemachtigde van belanghebbende:
Tijdens de parlementaire behandeling van de Algemene wet bestuursrecht heeft de staatssecretaris van Financiën opgemerkt dat 'de huidige werkwijze met betrekking tot aan de bezwaarschriften te stellen vormvereisten zal worden gecontinueerd. Het ligt uiteraard niet in de bedoeling de belastingdienst minder klantvriendelijk te maken.' Dat betekent dat belastingplichtigen niet niet-ontvankelijk mogen worden verklaard ingeval bezwaarschriften niet zijn gemotiveerd, ook niet als de mogelijkheid van herstel is geboden. Verwezen wordt naar Prof.mr. Ch.J. Langereis, Belastingprocedures, Fed Fiscale Studieserie, vierde druk 1994, blz. 58-59.
Ik heb het bezwaar niet tijdig gemotiveerd, omdat ik de benodigde stukken niet van cliënt had ontvangen. Ik heb daarom op 18 oktober 1995 per fax wederom uitstel gevraagd.
4.2. de inspecteur:
Belanghebbende is drie maal in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren, doch hij heeft zulks niet gedaan, ook niet na de brief van 5 oktober 1995 waarin op de niet-ontvankelijkverklaring is gewezen. Belanghebbende heeft een meer dan redelijke termijn gekregen om het bezwaar, ingediend in juni 1994, te motiveren.
Ik deel niet belanghebbendes opvatting dat bij het ontbreken van een motivering geen niet-ontvankelijkheid mag worden uitgesproken. Artikel 6:5 en 6:6 Awb bieden daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid. Aan de wetsgeschiedenis kan niet een tegengestelde opvatting worden ontleend.
De thans bestreden correctie van f 160.000 was de enige correctie op de aangifte. Naar aanleiding van een renseignement van de Registratie en Successie zijn vóór het opleggen van de aanslag vragen gesteld over de gevraagde alimentatie-aftrek. Daarop is niet gereageerd, ook niet nadat belanghebbende op 29 oktober 1993 peremptoir was gesteld. Vervolgens is de aanslag opgelegd.
Indien het bezwaar door het Hof wel ontvankelijk wordt verklaard, verzoek ik mij alsnog over het inhoudelijke geschilpunt te mogen uitlaten.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) moet een bezwaar- of beroepschrift met ingang van 1 januari 1994 onder meer bevatten:
'd. de gronden van het bezwaar of beroep'.
Ingevolge artikel 6:6 Awb kan de inspecteur een bezwaar niet-ontvankelijk verklaren indien niet is voldaan aan voormeld vereiste, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad dit verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5.2. Bij de totstandkoming van de AWB is in het bijzonder aandacht gevraagd voor de toepassing van artikel 6:5 en 6:6 AWB in de fiscale bezwaarprocedure. In de Nota n.a.v. het eindverslag, pt. 2.155 en 2.159, is dienaangaande opgemerkt:
'Inderdaad mag worden verondersteld dat de fiscale procedures op doelmatigheid gericht blijven. Namens de staatssecretaris van Financiën kunnen wij mededelen dat de huidige werkwijze met betrekking tot de aan de bezwaarschriften te stellen vormvereisten, zal worden gecontinueerd. Het ligt uiteraard niet in de bedoeling de belastingdienst minder klantvrienelijk te maken.'
5.3. Voor bezwaarschriften gold vóór 1 januari 1994 geen motiveringseis. Belanghebbende leidt daaruit in samenhang met de onder 5.2. vermelde uitlating af dat ook na de invoering van de AWB niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven bij niet-gemotiveerde bezwaar-schriften.
5.4. Het Hof deelt die opvatting niet. Waar in voormelde uitlating wordt gesproken van 'de huidige werkwijze met betrekking tot de aan de bezwaarschriften te stellen vormvereisten', is daarmee kennelijk bedoeld de in de toen geldende praktijk van de belastingdienst soepele werkwijze met betrekking tot de toen (d.i. vóór de invoering van de AWB) geldende vormvereisten, zoals de eis dat een bezwaar in de Nederlandse taal werd gesteld en dat het werd ingediend door iemand die tot indiening daarvan bevoegd was.
De door belanghebbende voorgestane verstrekkende conclusie dat onderdeel d van artikel 6:5 AWB voor de fiscale bezwaarprocedure geheel buiten toepassing zou blijven, leest het Hof daarin niet.
5.5. Een werkwijze als in casu, waarin de indiener van het bezwaar ruimschoots meer dan een jaar in gebreke is gebleven de gronden van het bezwaar aan te vullen en waarin hem drie maal de mogelijkheid is geboden dat verzuim te herstellen, blijft naar 's Hofs oordeel binnen de door de staatssecretaris toegezegde, op doelmatigheid gerichte, continuering van de vóór 1 januari 1994 geldende werkwijze met betrekking tot bezwaarschriften die niet aan de toen geldende vormvereisten voldeden.
Waar de indiener van het bezwaar, ondanks zijn toezeggingen binnen afgesproken termijnen voor aanvulling zorg te dragen, een en andermaal in gebreke is gebleven, heeft de inspecteur zonder schending van enige rechtsregel kunnen besluiten gebruik te maken van de hem in artikel 6:6 AWB toegekende bevoegdheid.
5.6. De slotsom is dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.
Behandeling van inhoudelijke geschilpunten is daardoor in deze beroepsprocedure niet mogelijk.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
De uitspraak is vastgesteld op 16 oktober 1996 door Mr. Schaap, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van Mr. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 32791 (red.)]