Achtste Enkelvoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur.
Van belanghebbende is op 30 augustus 1993 ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door mr. A te Q als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 6 juli 1993, betreffende de van belanghebbende ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 30 november 1992 tot 4 januari 1993, ten bedrage van ƒ 2.276,60. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het van hem ingehouden bedrag. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak de inhouding gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot teruggaaf van ƒ 167,59 aan loonbelasting/ premie volksverzekeringen.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 4 november 1994 zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van B, alsmede de inspecteur. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. De inspecteur heeft kennis kunnen nemen van de bijlage bij de pleitnota en heeft zich daarover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij C N.V. (C). Het tijdvak waarover hij zijn loon geniet is vier weken. Inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen vindt plaats met toepassing van de zogenaamde vierwekentabel.
2.2. In 1992 bestond het boekjaar van C uit 53 weken. Belanghebbende genoot het loon van dat jaar over 12 tijd-vakken van vier weken en een dertiende tijdvak van vijf weken dat begon op 30 november 1992 en eindigde in 1993. Van het over dat laatste tijdvak genoten loon was ƒ 1.075,06 toe te rekenen aan de 53-ste week van het boekjaar 1992, welke week liep van 28 december 1992 tot en met 3 januari 1993. Op evengenoemd loonbedrag is ƒ 537,53 aan loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden, berekend met toepassing van de tabel voor bijzondere beloningen. De desbetreffende loon-betaling en inhouding hebben plaatsgevonden op 21 januari 1993.
Tussen partijen is in geschil of op het loon van de week van 28 december 1992 tot en met 3 januari 1993 terecht loon-belasting en premie volksverzekeringen is ingehouden met toepassing van de tabel voor bijzondere beloningen, dan wel die inhouding had moeten worden berekend met toepassing van de weektabel. Alsdan zou, naar niet in geschil is, de inhouding ƒ 369,94 hebben bedragen.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken en de onder 1 opgenomen pleitnota.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting nog het volgende doen opmerken. Het standpunt van de belastingdienst ten aanzien van werknemers die hun loon per week genieten komt erop neer, dat voor die gevallen het jaar 1992 wordt herleid tot 265 dagen. Niet valt in te zien waarom dan voor een geval als dat van belanghebbende moet worden vastgehouden aan de regel, dat een jaar tot 260 dagen wordt herleid.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende aangevoerd. Blijkens artikel 25, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet) wordt voor de daar bedoelde herleiding het jaar steeds op 260 dagen gesteld. Bij loontijdvakken van vier weken is het jaar te verdelen in 13 perioden van 20 dagen. Alles wat daar buiten valt moet worden belast op de voet van artikel 26 van de Wet. Voor weekloners is ten aanzien van 1992 een hiervan afwijkend standpunt ingenomen, omdat zij niet zouden begrijpen waarom bij steeds gelijke loontijdvakken eenmalig een ander bedrag zou worden ingehouden. Overigens kent de voor belanghebbende geldende C.A.O. geen ander loontijdvak dan vier weken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet, voor zover hier van belang, dient het bedrag van de belasting over een ander loontijdvak dan een jaar door herleiding te worden bepaald en wordt daarbij een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag en een week op vijf dagen gesteld.
5.2. Het laatste tijdvak van 1992 waarover door belanghebbende loon werd genoten omvatte vijf weken. De onder 5.1 weergegeven regeling laat toe de belasting over zodanig tijdvak te bepalen op de som van de - met toepassing van de desbetreffende tabellen te berekenen - belasting over een tijdvak van vier weken en een tijdvak van een week. Hieraan doet niet af dat ten aanzien van belanghebbende voor 1992 reeds 12 tijdvakken van vier weken in aanmerking waren genomen, waaruit voortvloeit dat de belastingvrije som en het arbeidskostenforfait zijn vergolden tot in totaal iets hogere bedragen dan de voor dat jaar voor de inkomstenbelasting geldende maxima.
5.3. In dit verband verdient opmerking dat het loon waarop de in geschil zijnde inhouding betrekking heeft normaal tijdvakloon is. Het ligt niet voor de hand zodanig loon als een bijzondere beloning in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet aan te merken indien daar verder geen aanwijzingen voor zijn. De wetgever heeft zodanige aanwijzingen niet gegeven; hoewel hij kon voorzien dat een geval als het onderhavige zich met een zekere regelmaat - steeds na vijf of zes jaren - zou voordoen, heeft hij daar geen aandacht aan geschonken of een voorziening voor getroffen.
5.4. Op grond van het hiervoor overwogene is het gelijk aan belanghebbende.
Nu het gelijk aan belanghebbende is zal het Hof, gelet op het bepaalde in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, de inspecteur veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder letter a, van het Besluit proceskosten fiscale procedures stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij dat besluit opgenomen tarief op: 2 (beroepschrift en verschijnen mondelinge behandeling) x ƒ 710,-- x 0,25 (wegingsfactor) = ƒ 355,--.
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
verleent teruggaaf van loonbelasting/premie volksverzekeringen tot een
bedrag van ƒ 167,59,
gelast de inspecteur het gestorte griffierecht van ƒ 75,-- aan
belanghebbende te vergoeden en
veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte kosten
van het geding tot een bedrag van ƒ 355,-- en gelast de Staat dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan in raadkamer van 23 december 1994 door Mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van Mr. Van der Laan als griffier.
Het genoemde lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
[Zie ook arrest HR nummer 30984 (red.)]