ECLI:NL:CRVB:2025:942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
25/1116 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van beschermd wonen niet-ontvankelijk verklaard wegens niet voldoen aan materieel connexiteitsvereiste

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker had een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Groningen had deze beëindigd. Verzoeker verzocht om terugplaatsing in de beschermde woonvoorziening en herstel van de maatwerkvoorziening. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan het materiële connexiteitsvereiste. Dit houdt in dat het verzoek niet betrekking had op het in de bodemprocedure voorliggende geschil, dat ging om een ingebrekestelling. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen besluit was genomen op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening per 7 september 2025, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan op 25 juni 2025.

Uitspraak

25/1116 WMO15-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 25 juni 2025
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 april 2025 (25/1289 en 25/1290) en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2. Bij besluit van 16 oktober 2024 heeft het college aan verzoeker een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) verstrekt over de periode van 8 september 2024 tot en met 7 september 2025 in de vorm van zorg in natura. Verzoeker verbleef in een kamer van [X] aan de [adres] te [woonplaats].
3. Verzoeker heeft op 14 maart 2025 een ingebrekestelling aan het college gestuurd, op de grond dat hij geen besluit heeft gekregen op zijn aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 per 7 september 2025. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een formeel besluit van het college met betrekking tot zijn aanvraag om ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Met een uitspraak van 18 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 (en het bijbehorende verzoek om een voorlopige voorziening) niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college met een besluit van 16 oktober 2024 heeft beslist op de aanvraag van verzoeker en een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen aan verzoeker heeft verstrekt voor de periode van 8 september 2024 tot en met 7 september 2025. Er zijn verder geen aanvragen van verzoeker waarop door het college nog geen beslissing is genomen. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.
5. Vanaf 18 april 2025 is aan verzoeker de toegang tot zijn kamer bij [X] ontzegd. Met het besluit van 8 mei 2025 heeft het college het besluit van 16 oktober 2024 herzien en bepaald dat verzoeker per 16 mei 2025 geen recht meer heeft op een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen, omdat hij niet aan de voorwaarden die bij het beschermd wonen horen, voldoet. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Verzoeker heeft op 13 mei 2025 ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Raad. De Raad heeft dit verzoek doorgestuurd naar de rechtbank, omdat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank bevoegd is om op dit verzoek te beslissen. Het verzoek had namelijk betrekking op het besluit van 8 mei 2025, waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt.
7. Op 28 mei 2025 heeft verzoeker weer een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Raad ingediend.
8. Op 30 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
9. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
9.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9.2.
In artikel 8:83, derde lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen uitspraak kan doen, onder meer als het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
9.3.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit), wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit).
9.4.
Het verzoek van verzoeker strekt ertoe dat hij in het kader van de voorlopige voorziening direct teruggeplaatst wordt in de beschermde woonvoorziening van [X] aan de [adres] te [woonplaats] en dat de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen wordt hersteld. De gevorderde voorlopige voorziening heeft geen betrekking op het in de bodemprocedure voorliggende geschil, waarin het gaat om een ingebrekestelling, omdat er geen besluit genomen is op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening per 7 september 2025. Het verzoek van verzoeker heeft betrekking op het besluit van 8 mei 2025 waarbij de maatwerkvoorziening voor beschermd wonen is beëindigd.
9.5.
Dit betekent dat niet is voldaan aan het materiële connexiteitsvereiste zodat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P.W.J. Hospel