ECLI:NL:CRVB:2025:896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
24/1655 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, vastgesteld op 38,39% per 10 maart 2022 en 38,83% per 4 juni 2022. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn gehoorproblemen en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen, niet gevolgd. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor een onafhankelijk deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/1655 WIA
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juni 2024, 23/1497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 10 maart 2022 heeft vastgesteld op 38,39% en per 4 juni 2022 op 38,83%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Yilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yilmaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft gewerkt als process engineer voor 39,77 uur per week. Vervolgens ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW). Op 29 april 2019 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 26 april 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 52,82%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 29 april 2022 (besluit 1) appellant met ingang van 4 juni 2022 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,71%.
1.2.
Appellant heeft op 29 maart 2022 bij het Uwv gemeld dat zijn klachten met ingang van 10 maart 2022 zijn toegenomen. Naar aanleiding hiervan heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 augustus 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 31 augustus 2022 (besluit 2) de WIA-uitkering van appellant niet gewijzigd, omdat appellant per 10 maart 2022 voor 42,05% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten 1 en 2 en heeft daarbij een rapport ingebracht van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts P.J.A.J. Van Amelsfoort. In deze contra-expertise wordt de belastbaarheid van appellant op een aantal punten lager ingeschat. Bij besluit van 1 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv de tegen besluit 1 en besluit 2 door appellant gemaakte bezwaren gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 maart 2022 vastgesteld op 38,39% en per 4 juni 2022 op 38,83%.Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in navolging van de ingebrachte contra-expertise meer beperkingen aangenomen. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van 17 maart 2023. Anders dan in de contra-expertise wordt aanbevolen ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding een beperking aan te nemen voor horen of een urenbeperking van 20 uur per week.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Over het verzoek een onafhankelijk deskundige in te schakelen, heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de bezwaarfase een contra-expertise van een verzekeringsarts heeft ingediend, zodat zijn verzoek al om deze reden moet worden afgewezen. Verder heeft appellant in de procedure voldoende gelegenheid gehad om andere medische stukken in te dienen en heeft hij daarvan ook gebruik gemaakt.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts toereikend gemotiveerd waarom hij geen reden ziet om appellant beperkt te achten voor horen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom hij geen reden ziet om appellant beperkt te achten voor horen. Appellant heeft aangegeven geen beperkingen in het dagelijks leven te ervaren wat betreft zijn gehoor en hij draagt geen gehoorapparaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant hem uitstekend kon verstaan, ondanks een spatscherm dat tussen hen in stond. De contra-expertise van verzekeringsarts Van Amelsfoort heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de contra-expertise toegelicht dat het met de afgenomen test niet mogelijk is om een gehoorverlies te kwantificeren met een verlies van 30 dB. De rechtbank heeft deze uitleg gevolgd en heeft geen reden gezien om daaraan te twijfelen. Ook uit de door appellant overgelegde medische informatie valt niet op te maken dat op dit punt een beperking aangenomen had moeten worden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking dan reeds opgenomen in de FML van 17 maart 2023. Van Amelsfoort heeft, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen aandacht geschonken aan het lage activiteitenniveau van appellant. De rechtbank heeft daarom op dit onderdeel meer waarde gehecht aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan aan het standpunt van Van Amelsfoort.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant verder onvoldoende onderbouwd dat uit de overgelegde medische informatie valt op te maken dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Niet aannemelijk is dat de in beroep overgelegde medische informatie in de bezwaarfase niet al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarom in die verstrekte informatie geen reden voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling gezien.
2.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. Dit betekent dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage per 10 maart 2022 en 4 juni 2022 juist heeft vastgesteld.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met alle gezondheidsklachten van appellant. Dit volgt onder meer uit de in bezwaar en beroep overgelegde contra-expertise. Zo is er ten onrechte geen beperking aangenomen voor de gehoorproblematiek van appellant. Het Uwv heeft geen onderzoek verricht naar het gehoor van appellant. Dat appellant in het dagelijks leven geen hinder zou ondervinden, is nergens op gebaseerd. Dit heeft ook gevolgen voor de geselecteerde functies. Er had daarnaast een urenbeperking moeten worden aangenomen van vier uur per dag en twintig uur per week. Er is geen sprake van vermijdend gedrag en deconditionering bij appellant. Appellant heeft moeite met inslapen en doorslapen. Omdat appellant financieel niet in staat is om zelf een deskundige in te schakelen, verzoekt appellant de Raad om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 maart 2022 op 38,39% en per 4 juni 2022 op 38,83% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en uiteengezet waarom zij niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms, nu hij financieel niet in staat is om in hoger beroep een nadere contra-expertise te laten opstellen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant in bezwaar een contra-expertise van een verzekeringsarts heeft ingediend en dat hij daarnaast medische stukken heeft overgelegd. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. [1] Dat hij in hoger beroep geen weerwoord van de deskundige heeft ingediend, doet hier niet aan af. De door hem ingeschakelde verzekeringsarts heeft immers in een aanvullend rapport in beroep al gereageerd op het standpunt van het Uwv over de gehoorklachten van appellant en het aannemen van een urenbeperking. Dit betekent dat om die reden geen aanleiding bestaat een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.4.
De grond van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn gehoorklachten en er een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen, slaagt evenmin. Appellant heeft zijn stelling dat sprake is van gehoorklachten onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen medische informatie, zoals een gehoortest, overgelegd waaruit de ernst van zijn klachten blijkt. Voorts blijkt uit de medische informatie niet dat een urenbeperking van acht uur per dag en 40 uur per week onvoldoende is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt met de ziektebeelden van appellant, die ieder op zich beperkingen geven, in belangrijke mate tegemoetgekomen door de reeds gestelde beperkingen. Een verdergaande urenbeperking is om die reden niet noodzakelijk. Ook op dit punt kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn. Appellant stelt dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid wordt overschreden vanwege ruis en omgevingsgeluid, gelet op de beperkingen die moeten worden aangenomen voor zijn gehoorklachten. Uit wat eerder is overwogen volgt dat Raad geen reden ziet te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking voor de gestelde gehoorklachten van appellant heeft aangenomen, is niet gebleken dat sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid voor wat betreft ruis en omgevingsgeluid.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 maart 2022 is vastgesteld op 38,39% en per 4 juni 2022 op 38,83% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. Ermers, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
(getekend) J.H. Ermers
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.