ECLI:NL:CRVB:2025:800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
22/180 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de intrekking en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 13 mei 2025 uitspraak gedaan. Appellant ontving sinds 27 maart 2020 bijstand, maar heeft inkomsten uit arbeid ontvangen die hij niet heeft gemeld. Het college heeft na een onderzoek, dat werd gestart naar aanleiding van een signaal, besloten de bijstand in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 1 april 2025 heeft appellant zijn bezwaren herhaald, maar de Raad oordeelde dat hij geen concrete gronden had aangevoerd tegen de terugvordering. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, maar het besluit tot terugvordering in stand gelaten. De Raad heeft bepaald dat het college het griffierecht aan appellant moet vergoeden.

Uitspraak

22/180, 23/2845 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2021, 21/3441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (college)
Datum uitspraak: 13 mei 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een intrekking en terugvordering van bijstand, omdat appellant inkomsten heeft ontvangen die hij niet heeft gemeld. Appellant is het niet eens met de terugvordering. Appellant krijgt geen gelijk, het besluit tot terugvordering van bijstand blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft op 23 juni 2023 vragen aan partijen gesteld door middel van een zogenoemde regiebrief.
Het college heeft in reactie op de regiebrief op 27 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit).
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 april 2025. Appellant is verschenen. Het college heeft zich via een digitale beeldverbinding laten vertegenwoordigen door W.M. Haitjema-Oegema.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds 27 maart 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet.
1.2.
Naar aanleiding van onder meer een signaal van 20 november 2020 dat appellant in de maanden augustus, september en oktober 2020 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen van werkgevers A en B, heeft het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Het college heeft rekeningafschriften van verschillende bankrekeningen en loonstroken bij appellant opgevraagd en looninformatie opgevraagd bij A en B. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 11 januari 2021.
1.3.
Appellant heeft telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de gemeente om door te geven dat hij in december 2020 een baan heeft gevonden en daarom geen uitkering meer nodig heeft.
1.4.
Er is in november en december 2020 meerdere malen schriftelijk en via e-mail contact geweest tussen de klantmanager en appellant over het aanleveren van de gevraagde stukken. Het college heeft op 30 december 2020 het recht op bijstand opgeschort met ingang van 3 december 2020 en appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens te verstrekken voor 7 januari 2021.
1.5.
Met een besluit van 11 januari 2021 heeft het college de bijstand ingetrokken met ingang van 1 augustus 2020 en met een besluit van 12 januari 2021 heeft het college de over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 3 december 2020 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 3.735,87. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 6 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven. Het college heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet alle gegevens aan te leveren waar het college om heeft verzocht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Nader besluit
4. In het nader besluit heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 22 november 2020 herzien. Appellant heeft in die periode inkomsten uit arbeid ontvangen die hij niet heeft gemeld. Daarmee heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden. Op grond van de loonstroken en inkomensgegevens uit Suwinet heeft het college de inkomsten vastgesteld en die in mindering gebracht op de bijstand. Dit leidt tot een terug te vorderen bedrag aan te veel betaalde bijstand van € 1.982,05 bruto. Omdat appellant met ingang van 23 november 2020 inkomsten heeft boven de voor hem geldende bijstandsnorm wordt het recht op bijstand met ingang van 23 november 2020 ingetrokken.

Het oordeel van de Raad

5.1.
Omdat met het nader besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellant, dient dit besluit op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede bij de beoordeling van het hoger beroep te worden betrokken.
Digitale deelname zitting
5.2.
Appellant heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij het er niet mee eens is dat de vertegenwoordiger van het college digitaal aan de zitting deelneemt. Afgezien van de vraag waar deze beroepsgrond toe zou moeten leiden, slaagt deze niet.
5.2.1.
Appellant en het college zijn uitgenodigd voor de zitting die op 1 april 2025 bij de Raad is gehouden. Partijen waren niet verplicht te verschijnen op deze zitting. De vertegenwoordiger van het college heeft de Raad vervolgens met redenen verzocht om de zitting digitaal te mogen bijwonen. Hiervoor heeft de Raad toestemming verleend. Daarmee heeft de Raad besloten dat de zitting deels digitaal zal plaatsvinden. Appellant is hiervan voor de zitting op de hoogte gebracht. Niet is gebleken dat appellant is benadeeld door het digitaal deelnemen van het college aan de zitting.
Bestreden besluit
5.3.
Met het nader besluit heeft het college in hoger beroep zijn standpunt in het bestreden besluit verlaten. Daarmee is de grondslag aan het bestreden besluit komen te ontvallen. Daaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
Nader besluit
5.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met de terugvordering.
5.4.1.
Appellant heeft op verzoeken van de Raad om de beroepsgronden aan te vullen naar aanleiding van het nader besluit niet gereageerd. Appellant heeft ter zitting met name herhaald waarom hij vindt dat het college de gevraagde stukken niet had mogen opvragen en gesteld dat hij alles heeft aangeleverd wat hij moest aanleveren. Deze gronden zien echter op het bestreden besluit dat het college niet langer handhaaft. Appellant heeft geen concrete gronden aangevoerd waarom het nader besluit voor wat betreft de terugvordering niet juist is. Voor zover appellant met zijn opmerking ter zitting: “van een kale kip kun je niet plukken” heeft bedoeld een beroep te doen op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, slaagt dit beroep niet. Het besluit om niet (deels) van terugvordering af te zien getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Appellant heeft zijn financiële situatie niet inzichtelijk gemaakt en het college heeft ter zitting gewezen op het inkomen van appellant dat vanaf 23 november 2020 ruim boven de bijstandsnorm was. Hierbij is verder van belang dat appellant bij de invordering als schuldenaar de bescherming heeft van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Conclusie en gevolgen

6. Uit 5.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het beroep tegen het nader besluit zal ongegrond worden verklaard, zodat de terugvordering van de bijstand tot een bedrag van € 1.982,05 in stand blijft.
6.1.
Gelet op 5.3 bestaat aanleiding om te bepalen dat het college het door appellant in beroep (€ 49,-) en hoger beroep (€ 134,-) betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het nader besluit van 27 juni 2023 ongegrond;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 183,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Participatiewet
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.