In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellante, die een tattooshop exploiteerde, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Emmen om een bedrag van € 6.378,30 terug te vorderen. Appellante stelt dat het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet afzien vanwege diens aandeel in het ontstaan van de terugvordering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat het college bevoegd was om de bijstand terug te vorderen, omdat appellante niet voldoende had gereserveerd voor haar verplichtingen en niet had voldaan aan de voorwaarden van de bijstandsverlening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat appellante voldoende was voorgelicht over de gevolgen van de bijstandsverlening en dat het college niet tekort is geschoten in zijn voorlichtende taak. De terugvordering blijft daarom in stand.