ECLI:NL:CRVB:2025:575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/2644 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.P. Loof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 11 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 april 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.E. de Glopper, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende is. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is voor een nieuw fysiek onderzoek of een second opinion. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

23/2644 WIA
Datum uitspraak: 9 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 augustus 2023, 22/2270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 11 januari 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.E. de Glopper, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 november 2023.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Glopper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als kok voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 14 januari 2020 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,10%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 december 2021 geweigerd appellant met ingang van 11 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat drie van de vijf geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft twee nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,58%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde (pijn)klachten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank terecht de keuze gemaakt voor een dossieronderzoek nu appellant in een telefonisch contact met het Uwv heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een hoorzitting. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft in de door appellant overgelegde informatie evenmin aanleiding gezien voor het instellen van een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
2.2.
Met betrekking tot het arbeidskundige onderzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de rapportages van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 maart 2022 en 8 september 2022. Daarin is volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest nu hij in de bezwaar- en beroepsfase niet fysiek is onderzocht. Verder heeft appellant aangevoerd dat (verdergaande) beperkingen in de FML dienen te worden aangenomen in verband met zijn knieklachten en zijn alcoholprobleem. Volgens appellant blijkt uit het huisartsenjournaal dat de knieklachten al voor de datum in geding aan de orde waren. Tot slot is appellant van mening dat een second opinion noodzakelijk is, waarbij dan een fysiek onderzoek zou moeten plaatsvinden door een verzekeringsarts van het Uwv of een onafhankelijke deskundige.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. In dit geval zien de aangevoerde beroepsgronden op de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en uitkomst van de medische beoordeling.
Zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
4.2.
De grond van appellant dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. In zijn uitspraak van 18 januari 2023 heeft de Raad overwogen dat het antwoord op de vraag of een nieuw fysiek onderzoek in bezwaar noodzakelijk is, onder meer afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de in bezwaar aangevoerde gronden en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek in het onderzoek dat moet worden hersteld. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het dus niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals een dossieronderzoek. [1]
4.3.
Anders dan appellant stelt, is hij op een spreekuur gezien door een verzekeringsarts van het Uwv en psychisch en lichamelijk onderzocht. In dat onderzoek zijn ook de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts die in juni 2021 de zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling bij appellant had verricht en informatie van de huisarts van appellant betrokken. Het rapport van de primaire verzekeringsarts van 30 november 2021, met name hetgeen daarin is genoteerd over de medische anamnese, het psychisch en lichamelijk onderzoek, duidt niet op een (te) kort, beperkt of anderszins gebrekkig onderzoek. Evenmin geeft dit rapport blijk dat signalen van appellant over ondervonden pijn bij de bewegingen tijdens het onderzoek niet zijn onderkend. Mede gelet op het onderzoek dat door de primaire verzekeringsarts is verricht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich kunnen beperken tot een dossieronderzoek. Daarbij komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn onderzoek ook kenbaar de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van zijn chiropractor heeft betrokken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om extra beperkingen in de FML aan te nemen in verband met zijn knieklachten. De Raad volgt appellant hierin niet. Uit de door appellant overgelegde medische informatie kan worden opgemaakt dat appellant sinds eind maart 2022 met knieklachten kampte, die door huisarts en chirurg werden geduid als beginnende gonartrose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 november 2023 voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom, gelet op de informatie van de orthopedisch chirurg, de aard van de aandoening en het lichamelijk onderzoek van de primaire verzekeringsarts, er geen aanleiding is om op dit punt verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.5.
Wat betreft de beperkingen die verband houden met de alcoholverslaving van appellant, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische stukken over de verslavingsproblematiek de FML aangepast en extra beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2. Appellant heeft niet concreet aangegeven waarom deze beperkingen onvoldoende zijn. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben met de rapporten van 30 augustus 2022 en 29 november 2023 voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor verdergaande beperkingen.
4.6.
Voor een ‘second opinion’ op basis van een nieuw lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv dan wel een onafhankelijke deskundige, is geen aanleiding. Appellant is door de primaire verzekeringsarts onderzocht. In bezwaar en beroep heeft appellant medische informatie overgelegd van verschillende artsen die hem ook lichamelijk hebben onderzocht. Die informatie is ook door de verzekeringsartsen van het Uwv bij de beoordeling betrokken. Niet duidelijk is geworden wat een nieuw fysiek onderzoek aan extra informatie, relevant voor medische beoordeling op de datum in geding, zou kunnen opleveren.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P. Loof, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
(getekend) J.P. Loof
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.