ECLI:NL:CRVB:2025:548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1989 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig indienen van gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, maar de gronden voor het hoger beroep zijn niet tijdig ingediend. De advocaat van de appellant, mr. J.X. ten Velden, had zich op 1 oktober 2024 onttrokken, waarna de appellant de procedure zelfstandig heeft voortgezet. De Raad heeft meerdere keren uitstel verleend voor het indienen van de gronden, maar de appellant heeft uiteindelijk de gronden pas op 12 december 2024 ingediend, wat te laat was. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig heeft gereageerd op het niet bezorgde poststuk en dat hij eerder actie had moeten ondernemen. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 april 2025
24/1989 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2024, 23/1917
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.X. ten Velden, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 1 oktober 2024 heeft mr. Ten Velden zich onttrokken als advocaat. Appellant heeft zijn procedure zelfstandig voortgezet.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
In het door mr. Ten Velden ingediende pro-forma beroepschrift, door de Raad ontvangen op
1 augustus 2024, is de Raad verzocht om acht weken uitstel te verlenen voor het indienen van de gronden van het hoger beroep.
Bij brief van 6 september 2024 heeft de Raad uitstel verleend tot en met 26 oktober 2024 voor het indienen van de beroepsgronden.
Appellant heeft bij brief van 2 oktober 2024 om nader uitstel verzocht voor het indienen van de gronden van het hoger beroep, omdat zijn advocaat zich per 1 oktober 2024 in de zaak heeft onttrokken.
Bij aangetekende brief van 22 oktober 2024 heeft de Raad appellant zes weken uitstel verleend voor het indienen van de gronden. Daarbij is vermeld dat nader uitstel niet verleend zal worden, en is erop gewezen dat appellant bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet houden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Appellant heeft voorts via e-mailbericht op 28 november 2024 nogmaals om uitstel verzocht voor het indienen van de gronden. De Raad heeft dit verzoek op 29 november 2024 bij aangetekende brief afgewezen en aangegeven dat appellant binnen één week na datum van die brief de gronden voor het hoger beroep dient in te dienen. Daarbij is appellant er wederom op gewezen dat hij bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet houden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Op 11 december 2024 heeft de Raad op verzoek van appellant een kopie van de aangetekende brief van 29 november 2024 aan hem verstuurd per e-mailbericht. Appellant zou namelijk een briefje van PostNL hebben ontvangen dat het aangetekende poststuk niet bezorgd kon worden, en dat dit op een later moment opnieuw geprobeerd zou worden, maar hij had op
11 december 2024 nog steeds niks ontvangen.
Vervolgens heeft appellant op 12 december 2024 de gronden voor het hoger beroep via e-mailbericht verstuurd aan de Raad, waarbij hij verwijst naar de termijn van één week die de Raad in het e-mailbericht van 11 december 2024 zou hebben gegeven.
De Raad vat dit e-mailbericht van appellant zo op, dat de termijn van één week die oorspronkelijk in de aangetekende brief van 29 november 2024 aan appellant is gegeven, pas zou zijn gaan lopen op 11 december 2024, toen de Raad een kopie van die brief aan appellant heeft verzonden.
Met het e-mailbericht van de Raad van 11 december 2024 is echter geen nieuwe termijn gaan lopen voor het indienen van de gronden voor het hoger beroep. In (de kopie van) de aangetekende brief van 29 november 2024 staat immers vermeld dat de gronden binnen één week na datum van die brief ingediend dienen te worden.
Dit betekent dat appellant de gronden voor het hoger beroep niet tijdig heeft ingediend.
Daarbij merkt de Raad ook nog het volgende op. Gelet op de omstandigheden had het op de weg van appellant gelegen om eerder actie te ondernemen met betrekking tot het niet bezorgde poststuk, dan wel eerder contact op te nemen met de Raad omtrent zijn verzoek om uitstel. Appellant heeft met zijn bericht van 28 november 2024 namelijk minder dan een week voor het einde van de (verlengde) termijn nogmaals om uitstel verzocht.
Appellant had vanaf het moment dat hij het briefje van PostNL heeft ontvangen, kunnen verwachten dat het een reactie van de Raad zou betreffen op zijn verzoek. Los daarvan, en los van de vraag of en wanneer de aangetekende brief uiteindelijk bij appellant is bezorgd, had appellant in ieder geval vóór het verstrijken van de initiële termijn – in de week na zijn laatste verzoek – contact op kunnen nemen met de Raad om te informeren naar de stand van zaken omtrent zijn verzoek. Dit heeft hij niet gedaan, nu hij pas op 11 december 2024, ruim een week na het verstrijken van de initiële termijn, de Raad om nadere informatie heeft gevraagd.
Bovengenoemde leidt ertoe dat de gronden van het hoger beroep niet binnen de termijn zijn ingediend. Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.