ECLI:NL:CRVB:2025:547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
23/3465 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van artikel 8:118 van de Awb na intrekking hoger beroep door college

Op 1 april 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden en een betrokkene. De zaak betreft een hoger beroep dat door het college was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2023, waarin het beroep van de betrokkene tegen een besluit van het college van 14 juni 2023 gegrond werd verklaard. De rechtbank had het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en had het college veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van het griffierecht. Het college trok op 18 juli 2024 het hoger beroep in en besloot een proceskostenvergoeding toe te kennen aan de betrokkene. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het college in de proceskosten van de betrokkene moet worden veroordeeld, maar niet in het griffierecht, aangezien alleen het college hoger beroep had ingesteld. De Raad heeft het college veroordeeld tot een bedrag van € 907,- voor de kosten die de betrokkene in hoger beroep heeft gemaakt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door M. Wolfrat en A. Giesen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 april 2025
23/3465 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2023, 23/3181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college van 14 juni 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 juli 2024 heeft het college het hoger beroep ingetrokken. Het college heeft tevens besloten een proceskostenvergoeding toe te kennen aan betrokkene.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college van 14 juni 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 13 februari 2023 te nemen. Daarbij is het college veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van het griffierecht.
Naast de aangevallen uitspraak van 5 december 2023 heeft de rechtbank met haar uitspraak van 18 juni 2024 (kenmerk 23/5462) het beroep van betrokkene tegen een ander besluit van het college, te weten een besluit van 15 november 2023, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Daarbij is het college veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van het griffierecht.
Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak en de uitspraak van 18 juni 2024 heeft het college bij brief van 16 juli 2024 een nieuw besluit op de bezwaren van betrokkene genomen. Bij dat besluit heeft het college tevens besloten het hoger beroep in onderhavige procedure in te trekken en een proceskostenvergoeding van € 2.388,- toe te kennen aan betrokkene.
Bij aangetekende brief van 31 juli 2024 heeft de Raad aan de gemachtigde van betrokkene medegedeeld dat het college het hoger beroep heeft ingetrokken en dat het college de proceskostenvergoeding van € 2.388,- rechtstreeks aan gemachtigde zal vergoeden. Daarbij is de gemachtigde verzocht, indien gemachtigde het niet eens is met deze vergoeding, dit zo spoedig mogelijk schriftelijk mee te delen aan de Raad.
De gemachtigde van betrokkene heeft bij e-mailbericht van 5 augustus 2024 laten weten dat het college geen proceskostenvergoeding heeft aangeboden voor de kosten die zijn gemaakt in verband met behandeling van het hoger beroep, te weten de kosten voor het opstellen van het verweerschrift en het betaalde griffierecht.
Om deze reden verzoekt de gemachtigde van betrokkene de Raad het college te veroordelen in deze gemaakte kosten, voor zover het college niet bereid is om zelf nog deze kosten in de desbetreffende proceskostenvergoeding op te nemen.
Bij brief van 3 oktober 2024 heeft het college een nieuw besluit genomen, waarbij is besloten ook de door betrokkene gemaakte kosten in hoger beroep te vergoeden, zoals hiervoor omschreven. Het college heeft besloten een vergoeding van € 875,- toe te kennen voor het indienen van het verweerschrift, en een vergoeding van € 51,- voor het betaalde griffierecht. Daarbij benoemt het college dat deze aanvullende vergoeding wordt verrekend met de eerder teveel betaalde proceskostenvergoeding van € 2.388,-.
De gemachtigde van betrokkene heeft bij e-mailbericht van 4 november 2024 laten weten zich te kunnen vinden in het besluit van het college van 3 oktober 2024, voor zover de kosten van het griffierecht niet worden verrekend met de eerder teveel betaalde proceskostenvergoeding.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het college reeds veroordeeld in de kosten die betrokkene heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep in onderhavige procedure. Dit betreft een bedrag van € 1.724,- (€ 1.674,- aan proceskosten en € 50,- aan betaald griffierecht).
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die betrokkene redelijkerwijs in hoger beroep heeft gemaakt. Dit komt neer op een bedrag van € 907,- voor het verweerschrift dat betrokkene in hoger beroep heeft ingediend (waarde van 1 punt ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Er is geen aanleiding om het college te veroordelen in het griffierecht van betrokkene. Niet betrokkene, maar het college heeft namelijk hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft geen griffierecht betaald of hoeven betalen.
Nu de wet slechts voorziet in de mogelijkheid voor de bestuursrechter om een bestuursorgaan te veroordelen in de kosten die de andere partij redelijkerwijs heeft moeten maken, ziet de Raad geen aanleiding om te bepalen dat betrokkene een eventueel teveel betaald bedrag dient terug te betalen aan het college.
Gelet op bovenstaande veroordeelt de Raad het college in de € 907,- aan kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken, mocht het college dit bedrag nog niet hebben meegenomen in de eigen berekening van de proceskostenvergoeding (en dit bedrag nog niet is uitbetaald).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen