Uitspraak
3 oktober 2024, 23/5182 en 23/6793
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A. Mokamsingh, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 maart 2025 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte en er geen schriftelijke machtiging was overgelegd. De appellante is meerdere keren in de gelegenheid gesteld om deze verzuimen te herstellen, maar heeft geen actie ondernomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn die een verontschuldiging voor deze verzuimen kunnen vormen. Hierdoor kon de zaak niet inhoudelijk worden behandeld en is het hoger beroep zonder verder onderzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.