ECLI:NL:CRVB:2025:423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/110 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk verklaard na intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 november 2022. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 zijn partijen tot een schikking gekomen, waarna appellant zijn hoger beroep heeft ingetrokken. Vervolgens heeft appellant op 7 augustus 2024 de Raad verzocht om het college van burgemeester en wethouders van Zwolle te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten. Het college heeft hierop gereageerd, maar de Raad heeft het verzoek om proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad overweegt dat volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de kosten, maar dit verzoek moet tegelijk met de intrekking van het beroep worden gedaan. Aangezien appellant zijn verzoek pas na de intrekking van het beroep heeft ingediend, is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast is vastgesteld dat partijen elkaar op de zitting finale kwijting hebben verleend, wat betekent dat het college niet kan worden veroordeeld in de kosten die appellant heeft gemaakt. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 maart 2025
23/110 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 november 2022, 21/530
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Het hoger beroep is op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn partijen tot een schikking gekomen, waarna appellant het hoger beroep op zitting heeft ingetrokken.
Bij brief van 7 augustus 2024 heeft appellant de Raad verzocht het college te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
Het college heeft bij brief van 28 oktober 2024 gereageerd op het verzoek van appellant.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard indien dit niet tegelijk is gedaan met de intrekking van het beroep. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat partijen op de zitting van 25 juni 2024 een schikking overeen zijn gekomen. Vervolgens heeft appellant zijn hoger beroep ter zitting ingetrokken en is de procedure beëindigd.
De Raad stelt vast dat het verzoek van appellant om een proceskostenveroordeling niet tegelijk is gedaan met de intrekking van het hoger beroep, nu appellant zijn verzoek op 7 augustus 2024 heeft ingediend. Om deze reden zal de Raad het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Overigens hebben partijen elkaar op zitting over en weer finale kwijting verleend, wat er toe leidt dat het college niet veroordeeld kan worden in de door appellant gemaakte kosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om proceskostenveroordeling
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A. Giesen