ECLI:NL:CRVB:2025:422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 23 januari 2023 in de zaak met nummer 21/2323 een beslissing genomen die het college niet beviel. Namens de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, is er hoger beroep ingesteld. Het college heeft echter (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld, maar heeft dit incidenteel hoger beroep op 4 juli 2024 ingetrokken. Na de intrekking heeft de betrokkene verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met het incidenteel hoger beroep. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens de proceskosten beoordeeld en vastgesteld dat het college veroordeeld kan worden in de kosten die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn begroot op € 453,50, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast omdat het incidenteel hoger beroep enkel betrekking had op de proceskosten. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.