ECLI:NL:CRVB:2025:386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
24/141 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstand en toepassing kostendelersnorm bij verblijf bij broer

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsverlening aan appellant, die tijdelijk bij zijn broer verbleef. Appellant was eerder ingeschreven op het adres van zijn moeder en ontving bijstand naar de kostendelersnorm met één kosten delende medebewoner. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft de bijstand van appellant per 13 juni 2022 ingetrokken, omdat hij niet kon aantonen dat hij een woonadres had. Appellant heeft zich op 19 augustus 2022 ingeschreven bij zijn broer en een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college heeft hem bijstand toegekend naar de kostendelersnorm met twee kosten delende medebewoners, omdat hij bij zijn broer woonde. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat hij huur betaalt en dat het college geen rekening heeft gehouden met zijn feitelijke woonsituatie.

De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant in de BRP moet worden opgenomen op het adres van zijn moeder voor de periode van 13 juni 2022 tot en met 18 augustus 2022. Echter, over de periode van 19 augustus 2022 tot en met 8 januari 2023 heeft het college gesteld dat appellant terecht bijstand heeft ontvangen naar de kostendelersnorm met twee kosten delende medebewoners, omdat hij ingeschreven stond bij zijn broer. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant in de periode in geding feitelijk bij zijn broer verbleef. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de situatie anders was dan vastgesteld. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en hij krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24.141 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2023, 23/1360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 18 februari 2025
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: B.F.C. Wiedenhof
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.D. Pietersz, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.A. Notenboom.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant is thuisloos. Hij stond ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op het adres van zijn moeder en hij ontving, voor zover hier van belang, bijstand naar de kostendelersnorm met één kosten delende medebewoner. Omdat het college niet kon vaststellen of appellant een woonadres had, heeft het college besloten om in de BRP op te nemen dat appellant per 13 juni 2022 is vertrokken naar een onbekende bestemming. Het college heeft ook de bijstand van appellant met ingang van die datum ingetrokken. Op 19 augustus 2022 heeft appellant zich in de BRP ingeschreven bij zijn broer en diens vrouw en op 26 augustus 2022 heeft hij een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft aan appellant vervolgens met ingang van 13 juni 2022 bijstand toegekend naar de kostendelersnorm met twee kosten delende medebewoners. Het college is er daarbij vanuit gegaan dat appellant woont bij zijn broer. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij woont bij zijn broer en schoonzus en het college er bij de vaststelling van de hoogte van de kostendelersnorm geen rekening mee heeft gehouden dat hij daar huur betaalt. Per 9 januari 2023 staat appellant in de BRP weer ingeschreven bij zijn moeder. Het college heeft vervolgens aan appellant met ingang van die datum bijstand toegekend naar de norm met één kosten delende medebewoner.
1.2.
Appellant heeft tot aan de rechtbank een procedure gevoerd over de uitschrijving in de BRP met ingang van 13 juni 2022. De rechtbank heeft in een uitspraak van 3 mei 2023 geoordeeld dat het college over de periode van 13 juni 2022 tot en met 18 augustus 2022 appellant in de BRP dient op te nemen als zijnde ingeschreven op het adres van zijn moeder. Het college heeft naar aanleiding van deze uitspraak de bijstandsnorm van appellant over de periode 13 juni 2022 tot en met 18 augustus 2022 gewijzigd naar die van een kostendeler met één kosten delende medebewoner, zijnde de moeder van appellant. Over de periode van 19 augustus 2022 tot en met 8 januari 2023 (periode in geding) heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellant terecht bijstand heeft ontvangen naar de kostendelersnorm met twee kosten delende medebewoners, omdat hij stond ingeschreven bij zijn broer. In deze zaak is uitsluitend in geschil of het college dat terecht heeft gedaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college over de periode in geding terecht heeft geconcludeerd dat appellant woonachtig was op het adres van zijn broer. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant bij zijn aanvraag om bijstand op 26 augustus 2022 telefonisch te kennen heeft gegeven dat hij woont op het adres van zijn broer en er geen aanknopingspunten zijn om dit voor onjuist te houden. Appellant stond ook op dit adres in de BRP ingeschreven en bij een huisbezoek op 12 september 2022 is vastgesteld dat hij op dit adres woont.
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij heeft aangevoerd komt erop neer dat door de herroeping van de besluitvorming over de BRP-inschrijving alles hersteld zou moeten worden naar de situatie zoals die voor 13 juni 2022 was, namelijk dat hij stond ingeschreven bij zijn moeder. Appellant meent dat hij dus ook over de periode in geding recht heeft op bijstand naar de kostendelersnorm met één kosten delende medebewoner. Appellant heeft aangevoerd dat hij bij de aanvraag in augustus 2022 alleen heeft verklaard dat hij bij zijn broer zou wonen omdat hij anders geen bijstand zou krijgen, maar hij daar niet daadwerkelijk woonachtig was.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar oordeel van de Raad blijkt uit de in het dossier beschikbare stukken uitsluitend dat appellant in de periode in geding bij zijn broer verbleef. Daarbij is van belang dat ook als de (onrechtmatige) besluitvorming over de BRP-inschrijving zou worden weggedacht en ervan uit zou worden gegaan dat appellant geen nieuwe aanvraag om bijstand had hoeven doen, wel blijft staan dat appellant zich op 19 augustus 2022 in de BRP heeft ingeschreven op het adres van zijn broer en hij bij de aangifte van vestiging heeft verklaard dat die inschrijving de actuele situatie weergeeft. Appellant heeft vervolgens bij zijn aanvraag van 26 augustus 2022 opgegeven dat hij sinds 13 juni 2022 verblijft bij zijn broer. Hij heeft dat in een gesprek naar aanleiding van deze aanvraag nog een keer herhaald en te kennen gegeven dat hij ook eet bij zijn broer. Ook tijdens een huisbezoek in september 2022 is vastgesteld dat appellant daar woonde. Appellant heeft verder ook nog in een telefoongesprek op 5 december 2022 te kennen gegeven dat hij woont bij zijn broer en hij daar huur betaalt. Voor de bijstand dient op grond van het actualiteitsbeginsel te worden uitgegaan van de feitelijke situatie. De Raad heeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat die situatie in de periode in geding anders was dan hiervoor is weergegeven.
5. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Dat betekent dat het college aan appellant over de periode in geding terecht bijstand naar de kostendelersnorm met twee kosten delende medebewoners heeft verleend. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten en het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
B.F.C. Wiedenhof O.L.H.W.I. Korte