ECLI:NL:CRVB:2025:343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
22/1374 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning en schadevergoeding

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan een visuele beperking en psychische klachten, een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. Het college heeft na zorgvuldig onderzoek besloten om de maatwerkvoorziening te verlenen, maar heeft geen tijd meer toegekend voor maaltijdverzorging. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college de maatwerkvoorziening correct heeft vastgesteld. Appellante ontving van 15 augustus 2016 tot en met 14 augustus 2021 een maatwerkvoorziening van 260 minuten per week, maar na een herbeoordeling is dit verlaagd naar 206 minuten per week zonder tijd voor maaltijdverzorging. De Raad oordeelt dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag van appellante en dat de beslissing om geen tijd meer toe te kennen voor maaltijdverzorging terecht is. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2025.

Uitspraak

22/1374 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 april 2022, 21/3445 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 27 februari 2025
SAMENVATTING
Het college heeft aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Het college heeft zorgvuldig onderzoek verricht en terecht geen tijd (meer) toegekend voor de maaltijdverzorging. De (omvang van de) verstrekte maatwerkvoorziening houdt stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 januari 2025. Voor appellante is mr. Grégoire verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Day.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1986, heeft een visuele beperking en heeft daarnaast psychische klachten. Zij ondervindt daardoor onder meer beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband daarmee ontving zij van het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) van 15 augustus 2016 tot en met 14 augustus 2021 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor 260 minuten per week, onder meer voor het opwarmen van maaltijden. Appellante heeft het college verzocht om deze maatwerkvoorziening te verlengen.
1.2.
Met een besluit van 27 augustus 2021 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt, voor de periode van 15 augustus 2021 tot en met 25 september 2021 voor 260 minuten per week en vanaf 26 september 2021, voor onbepaalde tijd, voor 206 minuten per week. Voor het opwarmen van maaltijden is vanaf 26 september 2021 geen tijd meer berekend.
1.3.
Met een besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 augustus 2021 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is, voor zover hier nog van belang, van oordeel dat het college de omvang van de maatwerkvoorziening juist heeft vastgesteld. Gelet op het verslag van het keukentafelgesprek is volgens de rechtbank terecht geen tijd meer toegekend voor het opwarmen van maaltijden. Uit het verslag blijkt dat appellante hierin zelf voorziet door bij haar vader te eten. Niet blijkt dat zij heeft gevraagd om hulp bij het leren koken. Appellante heeft dit verslag ondertekend, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de inhoud van het verslag.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag en deze onjuist heeft vastgesteld. Volgens appellante lost zij het probleem met eten noodgedwongen op door bij haar vader te eten en heeft zij wel degelijk tijdens het keukentafelgesprek aan de orde gesteld dat zij wilde leren koken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018 [1] is beschreven op welke wijze het onderzoek door het college naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. Uit het onderzoeksverslag van 12 augustus 2021 blijkt dat het onderzoek van het college hieraan voldoet. Appellante heeft verzocht om verlenging van de eerder aan haar verstrekte maatwerkvoorziening. Uit het verslag blijkt dat aan appellante tijdens het keukentafelgesprek onder meer vragen zijn gesteld over de destijds toegekende maaltijdverzorging. Appellante heeft daarop geantwoord dat de maaltijdverzorging niet wordt gedaan door de huishoudelijke hulp. Zij eet de warme maaltijd bij haar vader die in de buurt woont. Mocht zij een keer niet bij haar vader eten, dan kan zij zelf iets eenvoudigs klaarmaken of eten bestellen. Zelf koken of zelf eten opwarmen in de magnetron is volgens appellante niet aan de orde. Appellante heeft verder verklaard dat zij tevreden is met de werkzaamheden van de zorgaanbieder. Vanuit het college is vervolgens aan appellante meegedeeld dat het voornemen bestaat om geen tijd meer toe te kennen voor de maaltijdverzorging. Appellante heeft hierop niet gereageerd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van appellante of dat de Wmo-consulent onvoldoende heeft doorgevraagd. Ook wordt appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het college de hulpvraag onjuist heeft vastgesteld, of dat het onderzoek anderszins onzorgvuldig is geweest. Gelet op het verrichte onderzoek heeft het college terecht geen tijd meer toegekend voor de maaltijdverzorging en houdt de (omvang van de) verstrekte maatwerkvoorziening stand.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Om die reden bestaat er voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
[…]
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
[…]
Artikel 2.3.5
[…]
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
[…]