Op 19 februari 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/1661 WMO15. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.J. Mulder, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2023. Echter, op 18 juli 2024 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat zij in aanmerking was gekomen voor een begeleid wonen traject. In dit kader heeft de Raad verzocht om het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft dit verzoek ondersteund en er was geen bezwaar tegen de proceskostenveroordeling. Gezien de omstandigheden is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.
De Raad heeft geoordeeld dat het college veroordeeld wordt in de kosten die appellante heeft moeten maken in verband met het bezwaar, beroep en hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 1.294,- voor bezwaar, € 1.814,- voor beroep en € 907,- voor hoger beroep, wat in totaal neerkomt op € 4.015,-. Daarnaast moet het college het door appellante betaalde griffierecht in beroep van € 50,- en in hoger beroep van € 136,- vergoeden. De uitspraak is gedaan door voorzitter D. Hardonk-Prins en griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.