ECLI:NL:CRVB:2025:1653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
24/2146 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen en verzekeringsjaren van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de korting op het AOW-pensioen van appellant, die een AOW-pensioen met een korting van 48% is toegekend. Appellant, geboren in 1956 en afkomstig uit Turkije, heeft in december 2022 een AOW-pensioen aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW over de periode van 2 augustus 1974 tot en met 31 december 1999, maar niet over de andere periodes. De Svb heeft het AOW-pensioen vastgesteld op 6% van het maximale AOW-pensioen, wat later is verhoogd naar 52% na bezwaar van appellant. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant niet aanwezig was, maar de Svb was vertegenwoordigd. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb de hoogte van het AOW-pensioen terecht heeft vastgesteld en dat er geen schending is van artikel 3 van het EVRM. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de korting op het AOW-pensioen in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Uitspraak

24/2146 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2024, 23/6482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 november 2025
SAMENVATTING
De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat appellant terecht verzekerd is geacht voor de AOW [1] over de periode van 2 augustus 1974 tot en met 31 december 1999. Er is geen aanleiding meer verzekerde jaren aan te nemen of de hoogte van het AOW-pensioen om andere redenen onjuist te achten.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 augustus 2025. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, afkomstig uit Turkije en geboren op [geboortedatum] 1956, heeft in december 2022 een pensioen op grond van de AOW aangevraagd. De Svb heeft daarop een onderzoek ingesteld naar de in aanmerking te nemen verzekerde tijdvakken. Op basis van dit onderzoek heeft de Svb aangenomen dat appellant in Nederland heeft gewoond over de periode van 2 augustus 1974 tot 15 mei 1977, in die periode twee jaar heeft gewerkt, met ingang van 1976 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft genoten en op 15 mei 1977 Nederland heeft verlaten. De WAO [2] -uitkering is appellant blijven ontvangen tot zijn pensioengerechtigde leeftijd en bedroeg laatstelijk € 1.700,- per maand.
1.2.
Met een besluit van 2 maart 2023 heeft de Svb aan appellant vanaf 20 oktober 2022 een AOW-pensioen toegekend van 6% van het maximale AOW-pensioen omdat appellant 47 jaar geen AOW heeft opgebouwd. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 27 september 2023 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en het AOW-pensioen verhoogd naar 52% van het maximale pensioenbedrag. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat sprake is van verzekerde tijdvakken over de periode van 2 augustus 1974 tot en met 14 mei 1977 op grond van wonen en werken in Nederland en na het vertrek van appellant naar Turkije vanaf 15 mei 1977 op grond van de Ziektewet- en WAO-uitkering tot 1 januari 2000. Vanaf 1 oktober 2023 bedraagt het AOW-pensioen € 504,69 netto per maand.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb de hoogte van het AOW-pensioen terecht heeft vastgesteld op 52% van het maximale AOW-pensioen, omdat appellant verzekerd voor de AOW is geweest over de periode van 2 augustus 1974 tot en met 31 december 1999. Appellant heeft de door de Svb gestelde opbouw van het AOWpensioen ook niet betwist. Het enkele feit dat appellant niet kan rondkomen met het vastgestelde AOW-pensioen maakt niet dat de Svb tot een andere beslissing had moeten komen. De hoogte van het AOW-pensioen is namelijk wettelijk geregeld.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de vaststelling van de hoogte van het AOWpensioen vanaf 20 oktober 2022 op 52% van het maximale AOW-pensioen in stand heeft gelaten. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
4.1.
De Svb heeft een korting van 48% toegepast op het aan appellant toegekende AOWpensioen, omdat appellant niet verzekerd is geweest op grond van die wet gedurende het tijdvak van 20 oktober 1972 tot en met 1 augustus 1974 en van 1 januari 2000 tot en met 19 oktober 2022. De Svb heeft toegelicht dat appellant in de gelegenheid is gesteld zich na 1 januari 2000, toen de verplichte verzekering ophield, vrijwillig te verzekeren voor de AOW waarmee hij bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een hoger AOW-pensioen zou hebben opgebouwd. Appellant heeft dit om hem moverende redenen niet gedaan. Afgerond is appellant 24 jaar niet verzekerd geweest. Ten aanzien van deze tijdvakken kan de Raad zich verenigen met dat wat de rechtbank daarover heeft overwogen. De grond van appellant dat hij met deze uitkering niet in zijn levensbehoefte kan voorzien, kan niet tot een ander oordeel leiden. In de AOW of een andere nationale wettelijke regeling wordt in zijn situatie – woonachtig buiten Nederland – niet voorzien in een aanvulling op dit inkomen zoals door appellant gewenst. Ook de overige omstandigheden waarin appellant zich bevindt, kunnen niet leiden tot een gehoudenheid van de Svb om hem in weerwil van de dwingendrechtelijke bepalingen een hoger AOW-pensioen toe te kennen.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij door de verlaging van zijn inkomen naar € 504,69 per maand niet meer in staat is in zijn minimale levensbehoefte te voorzien. Hij bevindt zich daardoor in een vernederende situatie die de menselijke waardigheid schendt, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
In artikel 3 van het EVRM is bepaald dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Blijkens vaste rechtspraak van het EHRM zijn staten alleen als een bepaalde graad van ernst is bereikt (“a minimal level of severity”), verplicht maatregelen te nemen ten einde schending van artikel 3 van het EVRM voor personen binnen hun rechtsmacht te voorkomen. Of dat aan de orde is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. [3] Daarbij kan meewegen dat een omstandigheid waarin iemand verkeert niet het resultaat is van handelen van de overheid maar van eigen keuzes. [4] Appellant is in 1977 teruggekeerd naar Turkije. Het is primair de verantwoordelijkheid van Turkije als land binnen wiens rechtsmacht appellant zich sindsdien bevindt om de rechten die voor appellant voortvloeien uit het EVRM te waarborgen; appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het handelen van de Svb binnen het bereik van artikel 3 van het EVRM valt.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van een AOW-pensioen met een korting van 48% in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) C.K. Teunissen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3.EHRM 28 februari 2019, Khan t. Frankrijk, no. 12267/16, par. 72 e.v.
4.EHRM 26 juni 2001, O’Rourke t. VK, no. 39022/97.