ECLI:NL:CRVB:2025:1560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23/2717 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/908. Op 7 april 2025 heeft mr. Kaya namens appellant het hoger beroep ingetrokken, omdat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant. Het college heeft op 31 maart 2025 een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarin het volledig aan de bezwaren van appellant voldeed.

Na de intrekking van het hoger beroep heeft appellant verzocht om een proceskostenveroordeling. Het college heeft op 8 april 2025 laten weten akkoord te gaan met dit verzoek. Hierdoor was een zitting niet meer nodig en werd het onderzoek gesloten. De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens geoordeeld dat het college in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, zoals bepaald in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad heeft de proceskosten begroot op € 1.814,- voor de procedure in beroep en € 907,- voor de procedure in hoger beroep, en heeft daarnaast bepaald dat het college het door appellant betaalde griffierecht in zowel beroep als hoger beroep moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 oktober 2025
23/2717 JW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 augustus 2023, 23/908
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] , heeft
mr.R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Met een e-mailbericht van 7 april 2025 heeft mr. Kaya namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen tot het vergoeden van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Het college heeft met een
e-mailberichtvan 8 april 2025 laten weten daarmee akkoord te gaan, waarna een onderzoek ter zitting achterwege is gelaten en het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep is ingetrokken omdat het college op 31 maart 2025 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen, waarin volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad veroordeelt het college daarom in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1) en € 907,- in hoger beroep
(1punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Ook dient het college het door appellant betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.721,-;
  • bepaalt dat het college het door appellant in beroep betaalde griffierecht van € 50,-vergoedt;
  • bepaalt dat het college het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen