In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 7 april 2023 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de afwijzing van een dwangsom, waarbij appellant stelt dat het college niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 10 september 2020 voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandelingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juni 2025, waar appellant aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door mr. V. Djordjevic.
De Raad heeft vastgesteld dat het college op 7 januari 2021 een besluit heeft genomen op de aanvraag van appellant, waarbij bijzondere bijstand is toegekend voor de kosten van tandheelkundige behandelingen met betrekking tot gebitselement 22, terwijl de aanvraag voor de kosten van gebitselementen 14 en 24 is afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep een kostenoverzicht van tandheelkundige behandelingen in 2021 ingebracht, maar de Raad oordeelt dat deze kosten niet onder de aanvraag van 10 september 2020 vallen. De Raad concludeert dat het college tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de afwijzing van de dwangsom in stand blijft.
De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.