ECLI:NL:CRVB:2025:11
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wegens verdiencapaciteit
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 10 februari 2023 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 10 januari 2022 ziek meldde met voetklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering. Hij stelde dat zijn medische beperkingen hem verhinderden om te werken en dat hij recht had op een voortzetting van zijn ZW-uitkering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het Uwv terecht had besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen. De medische informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, en dat zijn argumenten in hoger beroep niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.