ECLI:NL:CRVB:2025:11

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
24/900 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant wegens verdiencapaciteit

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 10 februari 2023 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 10 januari 2022 ziek meldde met voetklachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering. Hij stelde dat zijn medische beperkingen hem verhinderden om te werken en dat hij recht had op een voortzetting van zijn ZW-uitkering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het Uwv terecht had besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen. De medische informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, en dat zijn argumenten in hoger beroep niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/900 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2024, 23/3962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 10 februari 2023 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij door zijn (medische) beperkingen niet in staat om functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.D.F.V. Hein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Namens appellant heeft mr. Hein een medisch stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hein. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker meubelspuiterij voor 22,93 uur per week. Op 10 januari 2022 heeft hij zich ziekgemeld met voetklachten. Het Uwv heeft appellant per 1 maart 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 7 december 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 10 februari 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd (maatmanloon).
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medische redenen gezien om af te wijken van het primaire medische oordeel en heeft op 19 juni 2023 een gewijzigde FML opgesteld. Daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende beperking opgenomen op de aspecten lopen en staan, trillingsbelasting en voor deadlines en productiepieken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML appellant onveranderd in staat geacht meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Het Uwv heeft daarom geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de door appellant tijdens de beroepsprocedure in het geding gebrachte medische gegevens aanleiding gezien de beperkingen op lopen en staan (tijdens werk) aan te scherpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gewijzigde belastbaarheid van appellant vastgelegd in de FML van 23 januari 2024. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen medische onderbouwing overgelegd die twijfel geeft aan de juistheid van de belastbaarheid zoals vastgesteld in deze FML. Volgens de rechtbank bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat appellant de werkzaamheden die horen bij de geselecteerde functies, met werkzaamheden die voornamelijk zittend worden uitgevoerd, niet zou kunnen verrichten. Omdat het bestreden besluit, gelet op de gewijzigde FML, pas in beroep is voorzien van een toereikende motivering heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv veroordeeld in de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn medische beperkingen ten gevolge van zijn medische problematiek. Appellant lijdt aan decubitus aan beide hielen, is HIV-positief, kampt al meer dan 40 jaar met duizeligheidsklachten, heeft spanningsklachten en suïcidale gedachten, slaapt onregelmatig en is energetisch beperkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van 17 september 2024 van plastisch chirurg dr. M.F. Madu in het geding gebracht. Op grond hiervan dient de FML aangepast te worden op het aspect zitten. Tot slot stelt appellant dat alle geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.1.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat de brief van 17 september 2024 van plastisch chirurg Madu geen aanknopingspunten bevat voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellant per datum in geding, 10 februari 2023, belastbaar is voor arbeid op basis van de in de FML van 23 januari 2024 opgenomen beperkingen. De brief dateert van ruim anderhalf jaar na de datum in geding, behelst de uitslag van een MRI van beide onderbenen en bevat een behandeladvies voor een eventuele toekomstige hieloperatie. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv nader toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 januari 2023 reeds is uitgegaan van chronische ontsteking van de hielen en dat dit heeft geleid tot het aannemen van extra beperkingen in de FML van 23 januari 2024. Dat appellant er inmiddels voor heeft gekozen een operatie te ondergaan voor de behandeling van zijn hielklachten zegt niets over de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding.
4.2.2.
Verder heeft appellant onvoldoende met medische objectiveerbare stukken onderbouwd dat op grond van zijn voetklachten een beperking voor zitten aangewezen is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen in de FML van 23 januari 2024 bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. De beroepsgrond van appellant dat de geselecteerde functies niet passend zijn omdat hij hierin te veel moet zitten slaagt, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) D.H. Harbers
(getekend) C.M. Snellenberg