ECLI:NL:CRVB:2025:1072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
25/275 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden

Op 22 juli 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 25/275 PW. Het hoger beroep van de appellant is niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2024. In de procedure is vastgesteld dat de appellant niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 143,- heeft betaald. De appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft de gestelde termijnen niet in acht genomen. Daarnaast bevatte het ingediende beroepschrift geen gronden, wat ook in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze gelegenheid ongebruikt gelaten. Gezien het niet tijdig betalen van het griffierecht en het ontbreken van beroepsgronden, heeft de Centrale Raad van Beroep besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Wolfrat, met A. Giesen als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 juli 2025
25/275 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2024, 23/2068
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 30 april 2025 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 143,- is verschuldigd en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 2 juni 2025 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
De termijn is verstreken en het griffierecht is niet betaald. Om deze reden is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Verder is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden. Bij brief van 10 april 2025 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 12 mei 2025 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is ook hierom kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.