ECLI:NL:CRVB:2025:1069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
24/1730 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant stelt dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv wordt aangenomen, en dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen vanwege stotteren en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het standpunt van de rechtbank, die de medische beoordeling door het Uwv heeft bevestigd. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat de medische informatie in lijn is met de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De arbeidsdeskundigen hebben eveneens aangetoond dat appellant beschikt over de vereiste bekwaamheden om de geselecteerde functies te verrichten. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals appellant heeft verzocht. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant wordt bevestigd, en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/1730 WIA
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2024, 23/229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
samenvatting
In deze zaak gaat het om de vraag of Uwv terecht heeft geweigerd appellant een WIAuitkering toe te kennen. Volgens appellant was hij meer beperkt dan wordt aangenomen door de verzekeringsartsen van het Uwv, en kon hij de geselecteerde functies niet uitoefenen omdat hij stottert en de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. De Raad volgt dit standpunt niet. Hij onderschrijft de overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling door het Uwv. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen, zoals appellant heeft gevraagd. Verder is de Raad van oordeel dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv afdoende hebben gemotiveerd dat appellant de geselecteerde functies kan verrichten. Dat betekent dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als kwaliteitsmedewerker bij een koeriersbedrijf voor 40 uur per week. Nadat hij op 1 december 2017 betrokken was bij een verkeersongeval, heeft hij klachten gekregen aan zijn nek en rug. Hij is in november 2019 volledig hervat in zijn werk, maar hij heeft zich op 9 januari 2020 ziekgemeld met pijnklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft bij het verrichten van werkzaamheden en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 21 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 22 december 2021 geweigerd appellant met ingang van 6 januari 2022 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 28 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Uit rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij bij de vaststelling van de beperkingen rekening hebben gehouden met de lichamelijke en mentale klachten van appellant. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben inzichtelijk en consistent gemotiveerd hoe en waarom zij tot de belastbaarheid van appellant zijn gekomen. Appellant heeft daarentegen in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank doet twijfelen aan de beoordeling door het Uwv. De rechtbank overweegt verder dat appellant heeft aangevoerd dat hij stottert en dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, maar dat het Uwv heeft gezegd dat deze aspecten geacht worden geen problemen op te leveren bij het verrichten van werk. Daarnaast zijn er ook geen functies geselecteerd waarin sterke communicatieve vaardigheden zijn vereist.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Er zijn in ieder geval te weinig beperkingen aangenomen en er is onvoldoende rekening gehouden met de (chronische) pijnklachten van appellant. De rechtbank heeft volgens appellant niet kritisch gekeken naar de overgelegde medische informatie en ten onrechte geoordeeld dat niet meer beperkingen hoeven te worden aangenomen omdat daarvoor medisch objectieve gegevens zouden ontbreken. Daarnaast voert appellant aan dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is. In combinatie met stotteren komt hij in het geheel niet uit zijn woorden. Hij is daarom niet in staat de voor hem geselecteerde functies te verrichten. Verder heeft appellant verzocht om benoeming van een onafhankelijke verzekeringsarts, omdat voldoende twijfel bestaat aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts van het Uwv.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. De Raad voegt daar, gelet wat op zitting is besproken, het volgende aan toe.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat uit het rapport van de revalidatiearts blijkt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen vanwege de pijnklachten. De Raad volgt dat betoog niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de medische informatie die is overgelegd in lijn is met wat de primaire verzekeringsarts heeft opgetekend in zijn rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de medische informatie blijkt dat een fysieke oorzaak voor de pijnklachten niet kon worden vastgesteld en dat diverse behandelaars hebben gewezen op de noodzaak te kijken naar de beleving van de klachten. De verzekeringsartsen kunnen gevolgd worden in het betoog dat op grond van deze informatie niet meer beperkingen hoeven te worden aangenomen.
4.4.
Hieruit volgt ook dat er geen aanleiding is een deskundige te benoemen. Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellant stelt dat hij vanwege een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, in combinatie met zijn stotteren, de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Naar het oordeel van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 27 december 2022 dit aspect afdoende besproken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de overwegingen van de primaire arbeidsdeskundige onderschreven dat de kennis van de Nederlandse taal van appellant op zich goed is, al is zijn woordenschat niet zo groot. In de geselecteerde functie van inpakker (SBC-code 111190) moet een korte cursus hygiënevoorschriften worden gevolgd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mag appellant in staat worden geacht deze cursus te volgen. Hij heeft een hoger opleidingsniveau dan gevraagd en er zijn geen mentale beperkingen die het leren in de weg staan. In de functie van lader/losser (SBC-code 111220) wordt in code aangegeven welk lesmateriaal moet worden toegezonden. In de functie van assemblagemedewerker (SBC-code 267071) wordt gewerkt met mondelinge instructies en tekeningen. De primaire arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellant het vermogen heeft om zich vaktaal eigen te maken, zowel schriftelijk als mondeling. In het eigen werk was verwerken van gegevens (adressen, codes en korte aantekeningen) een dagelijkse taak. De arbeidsdeskundigen hebben daarmee overtuigend gemotiveerd dat appellant beschikt over de vereiste bekwaamheden om de geselecteerde functies te kunnen verrichten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 6 januari 2022 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. Ermers, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.
(getekend) J.H. Ermers
(getekend) A.K.F. Ouwehand