ECLI:NL:CRVB:2024:933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
23/1920 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en indienen gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal. De Raad had eerder, op 16 januari 2023, de uitspraak van de lagere rechter vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering van een bedrag dat eerder was vastgesteld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, heeft beroep ingesteld tegen het nieuwe besluit van het college van 15 mei 2023.

Echter, de Raad constateerde dat het griffierecht van € 50,- niet tijdig was betaald en dat de gronden van het hoger beroep niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. De gemachtigde van de appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en het indienen van de beroepsgronden, maar heeft hieraan niet voldaan. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren die het verzuim konden verontschuldigen.

Daarom verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2024. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 7 mei 2024
23/1920 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in zijn uitspraak van 16 januari 2023 [1] in de zaak van partijen, voor zover hier van belang, de aangevallen uitspraak vernietigd, het hoger beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2019 te nemen voor zover het de terugvordering betreft. Ook heeft de Raad op de voet van artikel 113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld.
Met een besluit van 15 mei 2023 heeft het college het terugvorderingsbedrag opnieuw vastgesteld.
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 mei 2023.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij brief van 28 juni 2023 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 50,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 3 juli 2023 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat het beroepschrift geen gronden bevat, en is medegedeeld dat binnen vier weken schriftelijk aangegeven dient te worden waarom appellant het niet eens is met het nieuwe besluit van verweerder.
Bij aangetekende brief van 29 juli 2023 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij aangetekende brief van 3 augustus 2023 is aan de gemachtigde van appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
De gronden van het beroepschrift zijn niet binnen de termijn toegezonden.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.