ECLI:NL:CRVB:2024:893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 12 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 maart 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P.C.M. van Es, en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de argumenten van appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsarts de medische belastbaarheid van appellant op een overtuigende wijze had gemotiveerd. Appellant had aangevoerd dat zijn psychische en fysieke klachten niet goed waren ingeschat, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen.
De Raad concludeerde dat appellant in staat was om stressarm en fysiek licht werk te verrichten, zonder nachtdiensten en overwerk. De geselecteerde functies werden als medisch geschikt beschouwd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2024.