ECLI:NL:CRVB:2024:888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor passende functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 30 juli 2021. Appellant, die zich op 17 juni 2020 ziekmeldde met psychische en fysieke klachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering. Hij stelde dat hij door zijn beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon te verdienen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen waren voor de beëindiging van de uitkering. De Raad volgde de argumenten van appellant niet, waaronder zijn claims over concentratieproblemen en vermoeidheid, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige te benoemen en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De beslissing van de Raad houdt in dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft en dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.