In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Op 23 augustus 2023 heeft mr. Kramer het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college op 27 februari 2023 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen, waarmee het eerdere besluit van 18 juli 2022 is ingetrokken. Dit leidde tot de conclusie dat het college aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen. De Raad heeft vervolgens het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 875,-. Daarnaast moet het college het door appellant betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep vergoeden, respectievelijk € 50,- en € 136,-. De uitspraak is gedaan op 30 april 2024 door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen.