ECLI:NL:CRVB:2024:861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/3365 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 3 mei 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/3365 AOW. Het hoger beroep van appellante is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 juli 2023, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 136,- tijdig te voldoen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen aangegeven dat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift. Dit geldt ook voor hoger beroep, zoals vermeld in artikel 8:108 van de Awb. Appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen, zowel in een brief van 20 december 2023 als in een aangetekende brief van 20 januari 2024. In deze brieven werd duidelijk gemaakt dat het griffierecht uiterlijk 28 dagen na verzending van de eerste brief en binnen vier weken na de tweede brief moest zijn voldaan.

Aangezien het griffierecht niet tijdig is betaald, kon de Centrale Raad van Beroep niet anders dan het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 mei 2024
23/3365 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 juli 2023, 21/6140
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 20 december 2023 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 20 januari 2024 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
A.Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.