ECLI:NL:CRVB:2024:858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging studiefinanciering wegens verstreken opname- en diplomatermijn
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2024, wordt geoordeeld over de beëindiging van de studiefinanciering van appellant. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had studiefinanciering ontvangen voor een mbo-opleiding, maar deze werd beëindigd omdat de opname- en diplomatermijn van 10 jaren was verstreken. Appellant verzocht de minister om af te wijken van de wettelijke regels door gebruik te maken van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister weigerde dit verzoek, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelt dat de minister terecht heeft geweigerd om de opname- en diplomatermijn te verlengen. De wetgever heeft met de Wsf 2000 een vaste termijn van tien jaar ingesteld, met uitzondering voor bijzondere omstandigheden zoals vermeld in artikel 4.14 van de wet. Appellant kon niet aantonen dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om binnen deze termijn een diploma te behalen. De Raad concludeert dat de minister de hardheidsclausule niet kon toepassen, omdat de toepassing van de wettelijke regels in dit geval in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.