ECLI:NL:CRVB:2024:812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens gebrek aan bewijs van verblijf en werk in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, geboren in 1955, stelde dat hij van 1977 tot en met 1981 in Nederland had gewerkt, maar kon geen bewijs overleggen van zijn verblijf of werk in Nederland. De Svb had eerder de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt. De Svb had informatie opgevraagd bij verschillende instanties, maar appellant bleek bij geen van deze instanties bekend te zijn. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van appellant niet voldoende waren onderbouwd en dat de Svb de aanvraag terecht had afgewezen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank onderschreven en de afwijzing bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.