Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
.Hij heeft in augustus 2020 een ouderdomspensioen op grond van de AOW aangevraagd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de hoogte van het ouderdomspensioen op grond van de AOW en de verzekerde jaren van de appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1953 en met de Nederlandse nationaliteit, heeft van 5 december 1977 tot en met 17 november 2011 in Nederland gewoond. In augustus 2020 heeft hij een ouderdomspensioen op grond van de AOW aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hem een ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 62% van het maximale pensioenbedrag, maar met een korting van 32% vanwege een niet-verzekerde periode van zestien jaren. Deze korting is toegepast op basis van de periodes waarin de appellant niet in Nederland woonde en werkte.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Raad is van oordeel dat de Svb terecht de korting heeft toegepast. De appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op een volledig ouderdomspensioen en dat de korting onterecht is, maar heeft dit niet onderbouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb niet de bevoegdheid heeft om van de wettelijke regels af te wijken en dat de persoonlijke omstandigheden van de appellant geen rol spelen in de beoordeling van zijn verzekerde jaren.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Dit betekent dat de korting van 32% op het ouderdomspensioen terecht is toegepast. De appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.