Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2024 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een appellant die in Marokko woont. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2021. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor indiening op 12 januari 2022 eindigde en het beroepschrift pas op 6 mei 2022 was ontvangen. De appellant had de termijnoverschrijding niet tijdig gemeld en had ook de gelegenheid om te reageren op een verzoek van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank over de reden van de termijnoverschrijding ongebruikt laten voorbijgaan.
Daarnaast was er ook sprake van termijnoverschrijding bij de betaling van het griffierecht. De appellant was op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht van € 136,- en had tot twee keer toe de gelegenheid gekregen om dit tijdig te betalen. De Raad concludeerde dat zowel bij de indiening van het beroepschrift als bij de betaling van het griffierecht sprake was van termijnoverschrijding, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.S. Autar als griffier.