ECLI:NL:CRVB:2024:704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 22/1411 AKW. De zaak betreft een appellante die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2022. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W.J. van der Meer, heeft echter het verschuldigde griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven, en dat deze bepaling ook van toepassing is op hoger beroep.
De appellante is meerdere keren gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per brief op 19 juli 2023 als per aangetekende brief op 19 augustus 2023. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de appellante niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zal worden. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door rechter M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van griffier M. Autar. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.