ECLI:NL:CRVB:2024:412
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die als bewindvoerder optreedt over de goederen van een derde. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2023. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en deze termijn was verstreken. De uitspraak van de rechtbank was op 14 juli 2023 aan partijen toegezonden, en het beroepschrift was pas op 26 augustus 2023 ontvangen.
De Raad heeft in overweging genomen dat, hoewel er een termijnoverschrijding was, er geen aanleiding was voor een niet-ontvankelijkverklaring indien redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat de indiener in verzuim was. Appellante en haar gemachtigde hebben echter niet gereageerd op verzoeken om uitleg over de termijnoverschrijding. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat appellante niet in verzuim was. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en heeft zonder verder onderzoek beslist. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2024. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.