ECLI:NL:CRVB:2024:320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
22/3790 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de niet-betaling van het griffierecht, dat door de indiener van het beroepschrift moet worden voldaan. Appellanten zijn in kennis gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht van € 136,- en zijn herhaaldelijk gewezen op de termijn waarbinnen dit bedrag betaald diende te worden. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad benadrukt dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, zonder dat verder onderzoek nodig is. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep. De indiener van het verzetschrift kan daarbij verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 februari 2024
22/3790 AOW, 22/3791 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2022, 21/5095, 21/1743
Partijen:
[appellant ] en [appellante ] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 10 december 2022 zijn appellanten erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brieven van 10 januari 2023 en 25 maart 2023 zijn appellanten nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.