ECLI:NL:CRVB:2024:245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23/1738 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in zorgindicatiezaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het hoger beroep werd ingetrokken naar aanleiding van een herziene beslissing op bezwaar van het CIZ, gedateerd 5 oktober 2023. Deze beslissing hield in dat het CIZ het eerder bestreden besluit van 14 maart 2022, waarin de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) was afgewezen, heeft herzien. Hierdoor is appellant alsnog in aanmerking gebracht voor zorg op basis van de Wlz, wat wordt gekwalificeerd als een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ veroordeeld moet worden in de proceskosten van appellant, aangezien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De kosten zijn begroot op € 1.248,- voor de bezwaarprocedure en € 875,- voor de hoger beroepsprocedure, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 2.123,-. Daarnaast moet het CIZ het door appellant betaalde griffierecht van € 136,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 31 januari 2024
23/1738 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2023, 23/63 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2023 heeft mr. Van Paridon namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het CIZ te veroordelen in de proceskosten.
Het CIZ heeft laten weten niet akkoord te gaan met een vergoeding van de proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1.
Indien het (hoger) beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan het aangevochten besluit heeft ingetrokken of herzien is in beginsel sprake van een tegemoetkomen dat maakt dat een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
2.2.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep is ingetrokken naar aanleiding van de “herziene beslissing op bezwaar” van het CIZ van 5 oktober 2023. Met deze beslissing heeft het CIZ het aangevochten besluit van 14 maart 2022 (het bestreden besluit), waarbij de afwijzing van de aanvraag van appellant om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) was gehandhaafd, herzien. Appellant is alsnog in aanmerking gebracht voor zorg op grond van de Wlz. Daarmee is sprake van een tegemoetkomen als bedoeld in 2.1.
2.3.
Dat, zoals het CIZ stelt, het nieuwe besluit is gebaseerd op informatie die door appellant is verstrekt buiten de in geding zijnde periode van de datum van de aanvraag tot de datum van het bestreden besluit besluit, te weten in de (hoger) beroepsprocedure, maakt in deze zaak niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op het onder 2.1 genoemde uitgangspunt.
2.4.
De rechtbank heeft het CIZ al veroordeeld tot het vergoeden van de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in de beroepsprocedure. Daarom wordt het CIZ veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.248,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
2.5.
Het CIZ moet ook het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.123,-;
  • bepaalt dat het CIZ aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen