Uitspraak
21 juni 2024, 21/3632
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, de enig erfgenaam van wijlen betrokkene, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 december 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 24/1762 WLZ. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft nagelaten dit tijdig te voldoen. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld.
Daarnaast is vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte. De gemachtigde van appellant kreeg de gelegenheid om dit verzuim te herstellen, maar heeft geen relevante gronden ingediend. De ingediende gronden betroffen een andere zaak, wat niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook na een tweede kans om de gronden in te dienen, heeft de gemachtigde van appellant deze termijn ongebruikt laten verstrijken. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep om deze redenen niet-ontvankelijk is verklaard, zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de zaak.
De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.