Uitspraak
29 maart 2024, 21/6851
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2024. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 24/1118 ZVW. De kern van de zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per brief op 4 juli 2024 als per aangetekende brief op 5 augustus 2024. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan. De aangetekende brief van 5 augustus 2024 is retour gekomen omdat deze niet is afgehaald, en een nieuwe toezending per gewone post heeft niet geleid tot betaling binnen de gestelde termijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.