ECLI:NL:CRVB:2024:2347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een pensioenoverzicht in het kader van de AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een pensioenoverzicht dat hem door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was verstrekt. De Svb had het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het na de bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn van zes weken begon op de dag na de bekendmaking van het besluit, dat op 13 oktober 2021 plaatsvond. Het bezwaarschrift van de appellant, met een poststempel van 16 maart 2022, werd pas op 5 april 2022 door de Svb ontvangen. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De appellant had aangevoerd dat de vertraging te wijten was aan de post, maar de Raad concludeerde dat de indiening van het bezwaar ruimschoots na de termijn had plaatsgevonden en dat er geen bewijs was dat de appellant niet in staat was om eerder bezwaar te maken.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en bleef het besluit van de Svb in stand, wat betekent dat het bezwaar van de appellant niet inhoudelijk werd beoordeeld. De appellant kreeg geen griffierecht terug, aangezien het hoger beroep niet slaagde.