ECLI:NL:CRVB:2024:2342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
22/3374 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake schadevergoeding door het CAK

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in België woont en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op grond van de WIA. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant geen procesbelang had, omdat het op voorhand onaannemelijk was dat hij andere schade dan de al vergoede vertragingsschade had geleden. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij door nalatigheid van het UWV geen vergoeding had ontvangen voor medische kosten en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de zorgtoeslag geen schade was. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CAK met de besluiten van 3 februari 2021 aan de bezwaren van de appellant tegemoet is gekomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

22/3374 ZVW
Datum uitspraak: 28 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 augustus 2022, 21/426 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te België (appellant)
CAK
SAMENVATTING
De rechtbank heeft terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het op voorhand onaannemelijk is dat appellant andere schade dan de al vergoede vertragingsschade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ook in hoger beroep is niet gebleken van andere schade dan deze vertragingsschade.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken aan de Raad toegezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2024. Appellant is – met bericht van verhindering – niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.N. Nijman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1955, ontvangt vanaf 23 februari 2009 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WIA. [1] Op 31 maart 2009 is appellant verhuisd van Nederland naar België, waar hij sindsdien woont.
1.2.
Met een besluit van 12 februari 2019 heeft het CAK vastgesteld dat appellant per 1 januari 2019 verdragsgerechtigd is, wat betekent dat hij recht heeft op medische zorg in zijn woonland België en dat de kosten voor die zorg voor rekening van Nederland komen. Ook is vermeld dat appellant hiervoor een verdragsbijdrage moet betalen die wordt ingehouden op zijn uitkering. Als bijlage is een formulier E121 bijgevoegd waarmee appellant zich kan aanmelden bij het Belgische ziekenfonds.
1.3.
Met een besluit van 27 juli 2020 heeft het CAK aan appellant een voorlopige jaarafrekening over 2019 toegestuurd. De voorlopige bijdrage die appellant verschuldigd is over dat jaar is vastgesteld op € 2.388,71. Hiervan is € 1.829,58 op zijn WIA-uitkering ingehouden, zodat hij nog € 559,13 moet betalen.
1.4.
Het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2020 is met een besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit heeft appellant op 12 januari 2021 beroep ingesteld.
1.5.
Op 2 februari 2021 heeft het CAK van het Belgische bevoegde orgaan het bericht ontvangen dat appellant in België als gepensioneerde verplicht verzekerd is voor ziektekosten. Vervolgens heeft het CAK appellant met besluiten van 3 februari 2021 meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2019 geen verdragsbijdrage aan Nederland verschuldigd is en dat hij de teveel betaalde verdragsbijdrage inclusief wettelijke rente van totaal € 1.870,28 terug ontvangt. Deze aangepaste jaarafrekening vervangt de jaarafrekening van 27 juli 2020.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. Appellant heeft volgens de rechtbank geen procesbelang bij een beoordeling van zijn beroep. De rechtbank acht op voorhand onaannemelijk dat appellant schade, anders dan vertragingsschade, in enigerlei vorm heeft geleden, omdat concrete gegevens over mogelijk door appellant gesteld geleden schade ontbreken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij sinds 2009 is aangesloten bij een ziekenkas in België. Door nalatigheid van het UWV [2] is van 2009 tot en met 2019 geen vergoeding ontvangen van medische kosten. De rechtbank heeft ten onrechte beslist dat de zorgtoeslag die de Belastingdienst heeft teruggevorderd geen schade is. Appellant heeft diverse facturen ingestuurd van medische behandelingen en verstrekkingen van medicijnen die hebben plaatsgevonden in de jaren vóór 2019 en enkele facturen die betrekking hebben op het jaar 2019. Ook heeft hij voorschotbeschikkingen zorgtoeslag over de jaren 2018 en 2019 ingestuurd. Appellant heeft zich beroepen op artikel 6:162 van het BW [3] op grond waarvan degene die door het plegen van een onrechtmatige daad schade berokkent bij een ander, verplicht is deze schade te vergoeden.
Het standpunt van het CAK
3.2.
Het CAK kan zich vinden in de motivering van de rechtbank. De stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd tonen volgens het CAK niet aan dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het vaststellen van de voorlopige jaarafrekening voor het jaar 2019. De meeste stukken dateren van voor 2019 en niet is gebleken dat de Belastingdienst de beschikking over de zorgtoeslag voor 2019 ten nadele van appellant heeft herzien als gevolg van de besluiten van het CAK over de buitenlandbijdrage voor 2019. Over de facturen van het OLV Ziekenhuis te Aalst uit 2019 stelt het CAK dat niet gebleken is dat appellant die facturen heeft betaald en dat deze ten gevolge van de besluiten van het CAK niet zijn vergoed aan appellant.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade terecht heeft afgewezen. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Procesbelang in beroep
4.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CAK met de besluiten van 3 februari 2021 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Het CAK heeft de onrechtmatigheid van de besluiten van 27 juni 2020 en 7 december 2020 erkend en ook de toerekening (in de zin van artikel 6:162 van het BW) staat tussen appellant en het CAK vast. Volgens vaste rechtspraak is voor vergoeding van schade vereist dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
4.3.
Door de inhouding van de verdragsbijdrage op de WIA-uitkering van appellant heeft hij ten onrechte minder uitkering gekregen dan waarop hij achteraf gezien recht had. De ten onrechte ingehouden bedragen zijn aan appellant terugbetaald. Ter compensatie van deze vertraging in de betaling heeft het CAK de vertragingsschade in de vorm van een wettelijke rente aan appellant vergoed. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant andere schade dan deze vertragingsschade in het geheel niet heeft onderbouwd en dat daarom op voorhand onaannemelijk is dat appellant meer schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer had en is terecht niet overgegaan tot toekenning van schadevergoeding.
Verzoek om schadevergoeding in hoger beroep
4.4.
Bij een verzoek om vergoeding van schade geldt als uitgangspunt dat de verzoeker concreet dient te stellen van welke schadeposten hij betaling verzoekt. Ook is het aan hem om toe te lichten dat deze posten in een zodanig verband staan met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan kunnen worden toegerekend. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat appellant schade heeft geleden anders dan de vertragingsschade die al is vergoed. Zoals hierboven overwogen moet het gaan om schade die een gevolg is van het onrechtmatige besluit van het CAK in deze procedure. Het moet dus gaan om schade als gevolg van de voorlopige jaarafrekening over 2019. De stukken die appellant heeft toegestuurd die betrekking hebben op medische kosten in de jaren voorafgaand aan 2019 kunnen in deze procedure alleen al daarom geen rol spelen. Van de stukken die betrekking hebben op medische kosten gemaakt in het jaar 2019 is niet gebleken dat deze kosten als gevolg van het bestreden besluit niet zijn vergoed of dat appellant hierdoor anderszins schade heeft geleden. Ook is niet onderbouwd dat appellant ten gevolge van het onrechtmatige besluit schade heeft geleden in verband met de zorgtoeslag over 2019. Van een terugvordering door de Belastingdienst van die zorgtoeslag is niet gebleken, maar ook overigens zou een dergelijke terugvordering niet in verband staan met het onrechtmatige besluit inzake de voorlopige jaarafrekening over 2019.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Burgerlijk Wetboek.