ECLI:NL:CRVB:2024:2323
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand in verband met ontvangen erfenis en de vermogensgrens volgens de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, waarbij de aan appellant verleende bijstand over de periode van 1 juli 2021 tot en met 15 augustus 2021 tot een bedrag van € 1.586,84 is teruggevorderd. Dit besluit is genomen op basis van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet (PW). De terugvordering is het gevolg van een erfenis van € 7.881,84 die appellant in februari 2022 heeft ontvangen na het overlijden van zijn vader. Het college stelt dat appellant hierdoor over een vermogen beschikt dat de voor hem geldende vermogensgrens van € 6.295,- overschrijdt.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de erfenis niet onder de uitzonderingen valt die in de PW zijn opgenomen en dat het college bevoegd was om het bedrag dat de vermogensgrens overschrijdt terug te vorderen. Appellant heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat het college niet bevoegd was tot terugvordering en dat er fouten zijn gemaakt in de procedure. Deze gronden zijn door de Raad verworpen, waarbij is benadrukt dat het college de regels van de PW correct heeft toegepast en dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de vermogensgrenzen.
De Raad concludeert dat de terugvordering van bijstand in stand blijft en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van het griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.