ECLI:NL:CRVB:2024:2247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
24/387 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als docent NT2

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 7 oktober 2020 door het Uwv. Appellante, die als docent NT2 werkte, stelde dat zij door haar beperkingen niet in staat was om haar werk te verrichten en dat de beëindiging van haar uitkering onterecht was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had besloten tot beëindiging van de uitkering. De Raad volgde de argumentatie van de arbeidsdeskundige, die voldoende had gemotiveerd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk en dat er geen sprake was van overschrijding van haar belastbaarheid. De Raad behandelde het hoger beroep op 16 oktober 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad oordeelde dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak voldoende had gemotiveerd waarom de ZW-uitkering terecht was beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

24/387 ZW
Datum uitspraak: 27 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2024, 22/3276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgeefster] (ex-werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 7 oktober 2020 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar beperkingen niet in staat om haar eigen werk als docent NT2 te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgeefster heeft als derde-belanghebbende deelgenomen. Namens ex-werkgeefster heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, zich als gemachtigde gesteld. Mr. S.J.M. Stoop, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 oktober 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Ex-werkgeefster heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Omdat appellante geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan de exwerkgeefster te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de ex-werkgeefster. De Raad zal daarom terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat de ex-werkgeefster alsnog kennisneemt van de medische situatie van appellante.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft van 1 december 2007 tot en met 31 mei 2017 gewerkt als logopediste voor 35,2 uur per week. Vanaf 16 maart 2018 heeft appellante gewerkt als docent NT2 voor 16,82 uur per week voor ex-werkgeefster. Op 8 maart 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het dienstverband is op 15 juli 2019 beëindigd, waarna het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar werk als logopediste. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Bij besluit van 4 maart 2020 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet, omdat zij minder dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Ex-werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 maart 2020, waarna een medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aantal beperkingen laten vervallen, appellante op het aspect voorspelbare werksituatie en hoog handelingstempo beperkt geacht en voor de aspecten omgaan met conflicten en samenwerken een nadere toelichting toegevoegd. Deze wijzigingen zijn neergelegd in een FML van 6 juli 2020. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de arbeidsdeskundige ten onrechte het werk als logopediste als laatst verrichte werk heeft vastgesteld. Appellante heeft voor het laatst gewerkt als docent NT2 en daarvoor acht hij haar geschikt. Op 8 juli 2020 heeft het Uwv meegedeeld het voornemen te hebben om het besluit van 4 maart 2020 te wijzigen, omdat appellante geschikt is voor haar eigen werk. Appellante en ex-werkgeefster hebben hun zienswijze hierop kenbaar gemaakt, waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep nader heeft gerapporteerd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 6 oktober 2020 heeft het Uwv het bezwaar van exwerkgeefster gegrond verklaard en de ZW-uitkering van appellante per 7 oktober 2020 beëindigd. Dit besluit is op 3 juni 2022 door de rechtbank in verband met een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat geen fysiek spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts had plaatsgevonden en niet deugdelijk was gemotiveerd waarom hier van was afgezien. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd dat appellante geschikt is voor haar eigen werk als docent NT2 en dat geen sprake is van overschrijding op de aspecten voorspelbare werksituatie/flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, omgaan met conflicten en samenwerking.
1.5.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 8 december 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen. In dit besluit is het bezwaar van exwerkgeefster opnieuw gegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 11 augustus 2022 tijdens een fysiek spreekuurcontact onderzocht en heeft in zijn rapport van 16 november 2022 geen aanleiding gezien om het eerdere oordeel te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 december 2022 toegelicht dat de belastbaarheid van appellante in de functie van docent NT2 op de aspecten voorspelbare werksituatie, veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, omgaan met conflicten en samenwerken niet wordt overschreden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 november 2022 voldoende heeft gemotiveerd waarom niet meer en/of andere beperkingen zijn opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op een fysiek spreekuur gezien en de klachten, de diagnoses en de toepasselijke richtlijn bij de beoordeling betrokken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet heeft onderbouwd dat met name naar de huidige situatie is gekeken en niet naar de situatie rond de datum in geding. Dit blijkt ook niet uit het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de datum in geding benoemd en de medische informatie van rond deze datum bij de beoordeling betrokken.
2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat voldoende is gemotiveerd dat in de functie van docent NT2 geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Het programma van een werkdag staat vast en de taakinhoud is duidelijk en voorspelbaar, namelijk lesgeven en voorbereiden op het examen. In de functie kan niet worden gesproken van deadlines of productiepieken omdat niet wekelijks sprake is van strikte opleveringstijden en intensivering van het werk. Het tijdig aanbieden van de lesstof, de verslaglegging, voorbereiding van lessen en het afnemen van toetsen vindt plaats aan de hand van een planning, waardoor het werk niet geïntensiveerd hoeft te worden. Daarnaast is in de functie geen sprake van een hoog handelingstempo. Het gaat daarbij niet om de snelheid van denken en reageren, maar om een fysiek hoog handelingstempo. In de functie hoeft niet snel fysiek worden gehandeld of snel te worden gepraat. Verder is toegelicht dat samenwerken voorkomt in de functie, maar dat de functie appellante voldoende tools geeft om zelf grenzen te stellen over de samenwerking. Er komt daarnaast in de functie weleens conflicthantering voor, maar dat is niet frequent en daarbij heeft appellante vanuit haar functie voldoende mogelijkheid om scherp de grenzen te stellen en te bewaken.
2.3.
Omdat het Uwv pas in het rapport van 17 november 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante op de aspecten samenwerken en omgaan met conflicten in de functie van docent NT2 niet wordt overschreden, maar aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld, heeft de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat haar belastbaarheid is onderschat en dat haar beperkingen in de FML van 6 juli 2020 niet juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij appellante minder beperkt acht dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen. Verder heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name heeft gekeken naar de huidige situatie, terwijl die niet vergelijkbaar is met de situatie op de datum in geding. Daarnaast heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij niet in staat is om de werkzaamheden als docent NT2 uit te voeren. In de functie van docent NT2 is sprake van een overschrijding op de aspecten voorspelbare werksituatie/flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, omgaan met conflicten en samenwerking. Appellante stelt zich op het standpunt dat, nu vaststaat dat in de functie van docent NT2 wel sprake is van samenwerking en conflicthantering, de functie reeds daarom ongeschikt is. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar belastbaarheid gerelativeerd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 oktober 2020, de datum in geding, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4.2.
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep over haar medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Dat de primaire arts heeft overwogen dat appellante ongeschikt was voor haar werk als docent NT2 betekent niet dat appellante ongeschikt is voor deze functie. In de bezwaarfase heeft een volledige heroverweging plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet langer beperkt heeft geacht voor het omgaan met storingen en onderbrekingen, leidinggevende aspecten, ’s nachts werken en onregelmatige dagdienst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanvullende beperkingen aangenomen voor de aspecten voorspelbare werksituatie en hoog handelingstempo, en heeft de aspecten omgaan met conflicten en samenwerken voorzien van een nadere toelichting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is op grond van het dossier en de hoorzitting tot een andere waardering van de medische situatie en belastbaarheid van appellante gekomen dan de primaire verzekeringsarts. Appellante heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat deze waardering onjuist is en dat meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen.
4.5.
Verder wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen naar de huidige situatie en niet naar de situatie rond de datum in geding heeft gekeken. Op 11 augustus 2022 heeft een fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden waarbij, naast de huidige situatie, ook het verloop van de behandelingen vanaf 2019 en de situatie in 2020, toen het met appellante slechter ging, is besproken. Daarbij is de beschikbare medische informatie over 2020 bij de beoordeling betrokken.
4.6.
Ook de gronden van appellante over de geschiktheid van haar eigen werk zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgebreid gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante in de functie van docent NT2 niet wordt overschreden. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
De beroepsgrond dat de functie van docent NT2 reeds ongeschikt is omdat wel sprake is van samenwerking en conflicthantering waarvoor zij beperkt is slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben inzichtelijk gemotiveerd dat in de functie van docent NT2 weliswaar sprake is van samenwerking en conflicthantering, maar dat desondanks geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Appellante is in de FML van 6 juli 2020 beperkt geacht voor de aspecten samenwerken (item 2.9) en omgaan met conflicten (item 2.8), waarbij in de toelichting staat ‘grenzen stellen, takenpakket’ en ‘goed grenzen kunnen stellen en bewaken’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nader toegelicht dat samenwerken mogelijk is, zolang duidelijk is wat eenieders taak is. De werkzaamheden moeten de mogelijkheden/tools geven om zelf grenzen hierover te stellen of deze moeten al vastliggen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat af en toe een conflict hanteren mogelijk is, maar dat het werk appellante de mogelijkheden/tools moet geven om goed haar grenzen te stellen en te bewaken. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere voorwaarde voor het functioneren in arbeid gegeven en geen relativering van de belastbaarheid.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 oktober 2020 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
(getekend) D.H. Harbers
(getekend) L.B. Vrugt