ECLI:NL:CRVB:2024:2247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk als docent NT2
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 7 oktober 2020 door het Uwv. Appellante, die als docent NT2 werkte, stelde dat zij door haar beperkingen niet in staat was om haar werk te verrichten en dat de beëindiging van haar uitkering onterecht was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had besloten tot beëindiging van de uitkering. De Raad volgde de argumentatie van de arbeidsdeskundige, die voldoende had gemotiveerd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk en dat er geen sprake was van overschrijding van haar belastbaarheid. De Raad behandelde het hoger beroep op 16 oktober 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad oordeelde dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak voldoende had gemotiveerd waarom de ZW-uitkering terecht was beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.