ECLI:NL:CRVB:2024:221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, dat op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen had verstrekt. De maatwerkvoorzieningen betroffen individuele begeleiding licht, persoonlijke verzorging zwaar en individuele begeleiding extra zwaar, met verschillende looptijden. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verstrekte maatwerkvoorzieningen passend waren voor de ondersteuning die de appellant nodig had in de betreffende periode.
De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld. De appellant stelde dat hij ook recht had op een maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar in de periode van 15 oktober 2019 tot en met 23 februari 2020. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende had onderbouwd waarom de verstrekte maatwerkvoorzieningen niet adequaat waren. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank over de looptijd van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar en voegde hieraan toe dat het doel van deze maatwerkvoorziening was om de appellant toe te leiden naar professionele zorg. De Raad concludeerde dat drie maanden in principe voldoende tijd zou moeten zijn om deze toeleiding te realiseren.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en de appellant kreeg geen vergoeding van de proceskosten of het griffierecht terug. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.