ECLI:NL:CRVB:2024:221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
22/282 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, dat op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen had verstrekt. De maatwerkvoorzieningen betroffen individuele begeleiding licht, persoonlijke verzorging zwaar en individuele begeleiding extra zwaar, met verschillende looptijden. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verstrekte maatwerkvoorzieningen passend waren voor de ondersteuning die de appellant nodig had in de betreffende periode.

De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld. De appellant stelde dat hij ook recht had op een maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar in de periode van 15 oktober 2019 tot en met 23 februari 2020. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende had onderbouwd waarom de verstrekte maatwerkvoorzieningen niet adequaat waren. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank over de looptijd van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar en voegde hieraan toe dat het doel van deze maatwerkvoorziening was om de appellant toe te leiden naar professionele zorg. De Raad concludeerde dat drie maanden in principe voldoende tijd zou moeten zijn om deze toeleiding te realiseren.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en de appellant kreeg geen vergoeding van de proceskosten of het griffierecht terug. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

22.282 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2021, 20/4805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Zitting heeft: L.M. Tobé, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M. Dafir
Ter zitting is appellant niet verschenen. Namens het college is mr. T. Raaphorst verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij besluit van 20 februari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant op de grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb verstrekt voor:
- individuele begeleiding licht van 15 oktober 2019 tot en met 23 februari 2020;
- persoonlijke verzorging zwaar van 15 oktober 2019 tot en met 30 mei 2020;
- individuele begeleiding extra zwaar van 24 februari 2020 tot en met 30 mei 2020.
Het college heeft zich hierbij gebaseerd op een medisch advies van 11 februari 2020 van Treve Advies (Treve) en een Wmo-rapportage van 20 februari 2020.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verstrekte maatwerkvoorziening individuele begeleiding licht past bij de ondersteuning die appellant in de periode van 15 oktober 2019 tot en met 23 februari 2020 nodig had en is geboden. Over de beperkte looptijd van drie maanden van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar heeft de rechtbank overwogen dat in de Wmo 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2020 geen regels zijn opgenomen over de minimumduur voor de toekenning van een maatwerkvoorziening en dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de duur op drie maanden is vastgesteld. Het was, met de aangeboden hulp door het college, in redelijkheid te verwachten dat er binnen drie maanden professionele zorg kon worden gevonden en worden ingeschakeld. Dat de coronacrisis hierbij een belemmerende factor was, is de rechtbank niet gebleken.
Beoordeling Raad
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ook in de periode van 15 oktober 2019 tot en met 23 februari 2020 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar zou moeten krijgen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet concreet onderbouwd waarom de in deze periode aan hem verstrekte maatwerkvoorzieningen niet voldoende zouden zijn om een passende bijdrage te leveren aan de vastgestelde beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie. Appellant heeft niet concreet gemaakt welke activiteiten met de wel verstrekte maatwerkvoorzieningen niet verricht konden worden, maar wel nodig waren. De enkele omstandigheid dat aan appellant na 23 februari 2020 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar is verstrekt leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft duidelijk toegelicht dat de begeleiding na 23 februari 2023 meer omvatte dan in de periode daarvoor, omdat deze tevens en vooral bedoeld was om appellant toe te leiden naar de noodzakelijk geachte professionele zorg.
3.2.
Verder is de Raad het eens met het oordeel van de rechtbank over de looptijd van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding extra zwaar en hij onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe. Een belangrijk doel van deze maatwerkvoorziening was, zoals al gezegd, om appellant toe te leiden naar professionele zorg. Niet valt in te zien dat (ruim) drie maanden niet voldoende is om dit te kunnen realiseren. Uit het medisch advies van Treve kan niet worden opgemaakt dat dit niet mogelijk zou zijn. Dat in dat medisch advies is opgemerkt dat de huidige begeleider van appellant, K. Nikolic, door de professionele hulpverlener ondersteund kan worden in het werken aan de zelfstandigheid van appellant, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat als de toeleiding naar professionele zorg gerealiseerd is, sprake is van een nieuwe situatie. Dan is nieuw onderzoek nodig naar de dan benodigde ondersteuning. Mocht onverhoopt, door bijzondere omstandigheden, drie maanden toch niet voldoende zijn gebleken om professionele hulp in te schakelen, dan had op dat moment, zoals het college ter zitting ook heeft opgemerkt, een aanvraag voor verlenging kunnen worden gedaan.
Conclusie
4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) L.M. Tobé
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.